over werk van Rien Monshouwer
Zaterdag, 20 april 2024 – Het is ochtend. J. is erg lief en ik kus hem. Warm. Het heeft een nieuwe betekenis gekregen, warm, want sinds hij ziek is geweest, is zijn gezicht vaak koud. De medicijnen misschien. Tristan zit in zijn kamer en speelt. Een monotone stem klinkt op de achtergrond en begeleidt het spel: misschien een verteller, misschien commentaar. Ik weet niet zo goed hoe die wereld eruit ziet waarin hij zich beweegt als hij rust zoekt. Alleen. Ik schrijf maar weinig over thuis en wat me lief is. Liever schrijf ik over mijzelf alleen, de wandelingen of de boeken, maar omdat ik gelukkig ben in deze schuilplaats, omdat ik gelukkig ben in deze ruimte die door anderen wordt verwarmd, is de wens om erover te schrijven wél aanwezig. Mijn mensen en ik vormen een open eenheid. Ik ben niet koud maar heb hun lichaamswarmte nodig om me in evenwicht te houden. Zij zijn er, op de achtergrond en soms op de voorgrond, dichtbij.
Dat ik nu toch iets over thuis noteer, heeft te maken met mijn bezoek aan galerie De Zaal, een paar dagen eerder. Het werk in de expositie van Rien Monshouwer (naamgenoot, geen familie) lijkt ook over nabijheid te gaan. De Zaal toont een overzicht. Werk uit verschillende perioden hangt in de grote, hoge zaal, naar ik meen een voormalig kerkgebouw. De eerste indruk is goed, maar ik heb tijd en rust nodig om tot een oordeel over de samenhang te komen. Ik dwaal door de ruimte, loop langs het werk. In de grote zaal hangen vooral schilderijen – abstract, conceptueel – en er staat één installatie. In de ruimte achter is een videofilm met een interview met Monshouwer te zien, daartussen en boven op de tweede verdieping hangen tekeningen, collages en nog wat kleinere schilderijen.
Het werk van Rien is concreet, conceptueel en poëtisch. Dit zijn ruime begrippen maar het is relevant om ze te noemen. Deze grote drie bepaalt namelijk dichtheid, gelaagdheid en betekenis van het werk dat op een wonderlijke manier soms het een, dan het ander is. Er is sprake van een wisselende verhouding tussen het concrete, het conceptuele en poëtische, een verhouding die niet alleen per werk verschilt maar ook afhankelijk lijkt van het moment waarop je naar de werken kijkt. Het concrete en met de hand gemaakte verandert onder het kijken in iets conceptueels of omgekeerd. Het geheel loopt daarom een beetje scheef, is ambivalent en poëtisch als scheluw of een iriserend effect. De vervreemding is deste opmerkelijker omdat de werken op het eerste gezicht strak georganiseerd zijn. Strak en deinend, vol schijnbare tegenstellingen, dit zet de toon van mijn beschouwing.
Wat doet Rien Monshouwer in zijn werk? Hij schildert en tekent, leest en stelt samen: Hij loopt, door de stad en langs muren. ‘Lopen langs muren’ nr. 3 heet het oudste schilderij dat in de tentoonstelling hangt. Het is een olieverf schilderij uit 1985. Het werk hangt boven in het kantoor van de galerie. Een linker vlak met stenen rust op een grijs vlak beneden aan het doek, het wordt geflankeerd door een tweede vlak vol stenen. De stenen zijn opgezet in grijs, wit, bruin en oker. De onregelmatige patronen zijn in rechte kaders gevat. Het werk is niet tijdloos, het verraadt als een van de weinigen op de expositie het moment waarop het geschilderd werd, de jaren 80, maar de kwaliteit van het werk van Monshouwer staat buiten kijf. Het gebeurt in de expositie maar één keer dat een werk toont wanneer het gemaakt is en dan nog alleen oppervlakkig gezien, omdat de stille betekenis wél tijdloos is en naar het komende werk reikt. Het motief muteert en ontwikkelt zich, terwijl de schilder loopt en de omgeving verkent. Zijn focus ligt op stad, muur, huis, hoofd, geliefde, lijf en leden.
De muur is een centraal gegeven. Soms ligt de nadruk op het oppervlak (de stenen), soms op de functie of structuur van de muur. Op een tekening uit 2019 verschijnt zij begeleid door de tekst ‘breken, breken, breken’. De fotocollage uit 1995, een als een leporello aaneengeregen reeks foto’s van dezelfde muur die eveneens de titel ‘lopen langs muren’ heeft, verlegt de aandacht naar een bestaande oude muur in Den Haag. De graffiti staat voor het heden en mensen die de muur hebben gezien: het werk in z’n geheel refereert aan verleden en toekomst, herinnering en vergetelheid. Den Haag heeft een vreemde relatie met architectuur en gebouwen. Het binnenhof is heilig, maar alles daar omheen kan ook afgebroken worden. Dat geldt voor historische en moderne panden: de Zwarte Madonna van Carel Weber, het gebouw van Herman Hertzberger (SoZA), het oude conservatorium, allemaal weg. En wat er voor in de plaats komt doet de stad op Gotham-City lijken; Alleen met een lichtmerk op de wolken kunnen de bewoners nog worden gered. Maar Monshouwer loopt door, langs muren en langs huizen naar zee, op zoek naar zijn atelier.
Eén van de grote, aandachtgenerende werken in de hoge zaal beneden toont aan de linkerkant in schoolschrift een rij straatnamen op een monochroom vlak. Ze eindigen bij de zee. Rechts in het niets staat een kistlettergedicht: de weg zoeken naar het / huis van een beeldend / kunstenaar in een / onbekende stad. Den Haag is de stad van de zee bij Scheveningen, van de Vrije Academie en de Koninklijke (KABK) en van Galerie Orez, een omkering van ZERO, de enige met een gespecialiseerd avant-garde beleid, lees ik in een oude NRC. En Rien Monshouwer wandelt voort, concreet, conceptueel en poëtisch. Hij stopt bij een huis. Op enkele werken in de grote zaal is het huis het uitgangspunt. De plattegronden ervan zijn in brede kleurbanen weergegeven. Monshouwer speelt een spel met de sponningen van ramen en deuren. Wat een prachtige kleuren gebruikt Monshouwer op deze doeken. Zijn werk is onnavolgbaar precies.
Meer nog dan de muur is het huis de kern van de zaak: direct en tastbaar, heel dichtbij. Het verklaart die bijzondere, wisselende combinatie van de grote drie, dat concrete, conceptuele en poëtische van het werk. Het tastbare en concrete verwijzen naar de werken die Monshouwer in jaren op de Vrije Academie en in zijn omgeving leerde kennen, Schoonhoven en de kunstenaars van Zero, Daan van Golden, de Amerikanen, Eva Hesse, Sol LeWitt, maar ook naar wat in alle intimiteit nabij is, zijn eigen huis, het huis van zijn geliefde, de stenen, plattegronden, muren. In een lang gesprek dat ik met Monshouwer had, vertelt hij over zijn jeugd, zijn ouders en broer. Het is een bewogen maar veilige jeugd. Het familiehuis vertegenwoordigt een leef- en denkruimte. Daar binnenshuis is alles intiem en daarom concreet. Dit culmineert in het werk als een ambivalente abstractie. Het intieme is immers uiterst persoonlijk en heeft een eigennaam. Dit sluit een blinde veralgemenisering en abstrahering uit. Lichte huizen, veilige huizen, kleurrijke huizen. Het leidt tot een precieze blik, ook in zijn tekeningen en collages.
Monshouwer hanteert handvaste motieven als ruimte, tijd en architectuur en weet de dubbelzinnigheid ervan te laten zien. Ik wil overigens niet de indruk wekken dat alles in zijn werk persoonlijk is. De sculpturale installaties die hij maakt, laten ook een ander beeld zien. In de expositie staat één installatie opgesteld, ‘Het gesloten café’ uit 2009. Het werk is gemaakt van losse, bestaande dingen, hout, lijmtangen, een deur, twee keukenstoelen. De compositie sluit op de schilderijen aan. Maar als je op de film die achter in de ruimte getoond wordt de andere installaties ziet, begrijp je dat de kunstenaar in dit werk ook uitbreekt. Hij verovert de ruimte en de wereld buiten zijn stad.
Tot slot, ik kan het niet laten, wil ik ook een relatie leggen met een filosofisch werk dat recent weer mijn aandacht trok namelijk ‘objectgeoriënteerde ontologie’ van Graham Harman, waarvan de Nederlandse vertaling zo pas verscheen bij BOOM. Het heeft de optimistische ondertitel: ‘een nieuwe theorie van alles’. Ik las het boek enkele jaren geleden en ben vooral enthousiast over de kunstkritiek van de man. Zijn ‘object-oriented ontology’, op z’n Amerikaans amicaal triple-O genoemd, lijkt ook op het denken van Monshouwer van toepassing. Het gaat Harman om de eigenheid van objecten en hoewel de fenomenologie van Husserl en Heidegger aan zijn denken ten grondslag ligt, is er sprake van een ‘mystiek’ moment. ‘Een ding is altijd meer dan een optelsom van de eigenschappen’, schrijft hij, ‘is altijd ook iets eigens, dat zich tegen een veralgemenisering verzet’. Harman ziet poëzie als een middel om dat ‘iets’ toch te benoemen. Het is misschien wat kort door de bocht, maar juist deze eigenheid lijkt ook Rien Monshouwer te fascineren. Hij wil de dingen zien en weergeven zoals ze zijn.
galerie de zaal Delft
Rien Monshouwer
werken van de tachtiger jaren tot nu
17 maart – 28 april