Marc Nagtzaam, Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing
Vrijdag, 2 oktober 2020
Fijne wandeling gemaakt vanuit huis, via het water langs de markthallen, naar de Haarlemmerweg en terug. Was al weer een tijdje geleden. Het begint nu herfst te worden, tijd van bottels en bessen, kleine gele appeltjes, pruimpjes, dahlia’s. Nog steeds geen vlierbessen gezien, maar ook andere bomen dan Kastanjes beginnen geel te worden. Hier en daar wat iepen met hun ruwe stammen vol groene mossen en blauwgroene korstmossen, en misschien een enkele linde.
Ik start bij het stukje langs de woonboten. (De Hugo de Grootkade, langs de gelijknamige gracht) In de richting bij de fietsbrug en het bejaardentehuis dat nog steeds gerenoveerd wordt. Het is bijna klaar en leeg. Als ik naar links kijk over de groene daken van de woonboten zie ik dat iemand een aantal figuren op de kademuur geschilderd heeft. Ik schrik. De felle kleuren, met name het rood leiden af van het klassieke kleine parkje (Bilderdijkpark) naast de school. Vandaaruit door naar het water. Als ik de kaart bekijk denk ik dat dit het verlengde van de Schinkel is (De Kostverlorenvaart), die zich weldra zal splitsen in het Westelijk en het Oostelijk Marktkanaal, de twee waters die langs de markthallen stromen. Daar op de smalle wandelstrook langs de blonde flats van de Van Reigersbergenstraat, begint het werk van Auke de Vries. Een stuk of tien lange palen (misschien zijn het er minder) die in het water staan op verweerde houten kade palen. Meestal rust er een meeuw bovenop zo’n kunstwerk paal of de ronde schijven die erop zijn aangebracht.
Ik denk over kunst op straat. Hoe lelijk ik vaak schilderingen vind. De grote schildering met het citaat van een negentiende-eeuwse schrijver dicht in de buurt, en de lelijke schilderingen eveneens van de helden die ook op de straatnaambordjes prijken. Heel even is zo’n tekening wel aardig. Hoewel ik me stoor aan het complementaire effect, het groen van de woonbootdaken en het rood in de schildering op de kade wand. Dan als het werk er lang genoeg aanwezig is, alles weer lelijk en verweerd. En hoewel ik de flat hoge witte bloemen op de muren van de huizen bij de Kop van Jut, een eiland in het schinkelwater, gevormd door de splitsing wel mooi vind, erger ik me eraan. Het werk van Auke de Vries daarentegen vind ik helemaal okay. Het verweerd zoals de rest van de omgeving, wat ouder, voller en lelijker wordt. Het blijft een mooi extra element in een omgeving die anders vooral functioneel zou zijn. Goedkope niet al te mooie woningen, winkelpanden, een supermarkt, een goedkope bouwmarkt, een fitnessschool, een nieuwbouw middelbare school.
Vanaf de kade kijk ik naar de overkant. De bomen aan de Geuzenkade zijn prachtig. Een grote rij volle treurwilgen. Net niet meer helemaal groen. Heel lang de takken rusten op het water en vallen over een rij boten heen. Boten met blauwe zeilen afgedekt, een rode boot. Het waait.
Ik stap vrolijk door en zal bijna tot aan de Haarlemmerweg langs het water lopen. Kijkend naar de Kastanjebomen links en rechts. Twee rijen. De eerste op het kadedeel dat nog bij de woonboten hoort, de tweede rij rechts van mij naast een strook gras. Ze scheiden het pad van de woonbuurt. Het pad langs de woonboten met daarachter de markthallen is altijd mooi. Zo nu en dan een wandelaar met een hond, een kleine vrouw die een kinderwagen voortduwt. Als ik haar inhaal zie ik dat het ding twee etages heeft. Eén gezond rond kinderhoofd ter hoogte van haar maag, een tweede daar vlak onder. Ter hoogte van de sportschool ga ik naar links daar is een klein bedrijventerreintje, met een gemeente werf en een Kringloopwinkel en een plaats waar fietsers die etenswaar rondbrengen vertrekken. Voor een open garagedeur staan een stuk of tien jongens en één meisje in oranjes jassen die op hun telefoontje kijken of er al een opdracht is.
Ik ga even bij de gemeentewerf binnen. Ik ben gewaarschuwd dat ik daar vanwege Corona waarschijnlijk geen afspraken maken kan. Mijn hoofd om de deur van de grote poort steken, lijkt me verder okay. Ik groet de mannen in de kantine links van mij en loop onder de grote toegangspoort door tot aan de slagboom. Daar kijk ik even naar binnen. Links een enorme schuur waar de middelgrote wit en rode schoonmaakkarren gewassen kunnen worden. Het ziet eruit als een enorme boerenschuur (dan denk ik aan de paardenstallen op de Eese in Steenwijk). Behalve de middelgrote gesloten karren, zijn ook enkele kleinere karren te zien. En achter glas in een garage een aantal witte motoren.
Ik sta aan de geel met rode slagbomen en spreek met een man die vlak voor me op een steen zit en zijn nagels knipt. In tegenstelling tot de andere mannen die ik links en rechts zie lopen en werken draagt hij geen oranje pak. Hij draagt een spijkerbroek en een blauwe trui en heeft een pracht subtiele gouden bril op.
Werkt U hier?
Niet hier, op een andere werf.
Zit u ook op zo’n wagen?
Nee, niet zo’n grote, zo’n kleinere.
En ik vertel hem kort waarom ik dat vraag.
Het gaat vooral om wat ik nu doe; een beetje rondlopen en kijken.
Een beetje rondlopen en kijken, echoot hij vriendelijk.
Kijk uit! De slagboom gaat zo omhoog.
Ik wijk uit, groet nogmaals en besluit om verder te gaan. Het is opmerkelijk denk ik, dat zulke werven in dezelfde buurtjes gevestigd zijn waar een deel van het vuil vandaan komt. Ik denk aan de Kringloopwinkel, maar ook aan de werkplaatsen en loodsen vol etenswaar en ruwe materiaal. Materiaal en materieel, herhaal ik in gedachten.
Omdat ik bijna vakantie heb besluit ik ook de begraafplaats, Vredenhof op te gaan, dat andere onderzoek. Na de Nieuwe Ooster en Zorgvlied is het goed om ook hier even te kijken. Wat me vooral verbaasd is de openheid van de plek. Veel hele klassieke Nederlandse graven. De ongepolijste van het begin van de vorige eeuw. De gepolijste exemplaren, vaak met een klein fotootje en spullen uit een tuincentrum, wat knuffels voor opa en metalen groene en oranje vlinders. Ik vind het prettig om hier rond te lopen zonder vergaande interesse in begraafplaatsen en grafculturen (Sepukral cultuur). Het merkwaardige is dat ik me met deze graven zelfs helemaal niet verbonden voel. Er zijn hier en daar wat mensen die de graven bezoeken. Ze kijken me nieuwsgierig na. De mannen die de graven verzorgen met kleine groene trekkers met een bak erachter, zijn bijzonder vriendelijk. Niks heb ik hier mee te maken, sinds ik meer en meer met dood van doen heb, is ook duidelijk dat ik me niet bij de gemeenschappelijke begrafeniscultuur betrokken voel; ik zal me gewoon laten cremeren, plant een boom in een tuin of zo. Zoals ik me bij levensdagen niet echt betrokken voel bij anderen, zal dat ook zo zij als ik overleden ben. De mensen die achterblijven moeten zelf maar weten wat ze met me doen, mijn lief, mijn zoon houdt ik bij me. Juist daarom realiseer ik me sterk dat het maar een heel klein deel van de bevolking is dat je op de begraafplaatsen ziet. Het is niet meer zoals vroeger, dat een dergelijk plek laat zien dat je in de dood gelijk bent.
Van de begraafplaats langs de molen naar deel twee van het bedrijventerreintje. Een beetje naar achteren ligt een Car Wash en een garage, wat verderop een flat met boven woningen en onder een grote winkel voor heel goedkope plastic spullen en schoonmaakmiddelen. Daar bevind zich ook de Kesbeke fabriek en ik neem wat zuur mee naar huis. Ik kruip achterlangs en probeer zo dicht mogelijk langs het water te lopen. Dat kan wat verderop op de Willem de Zwijgerlaan waar in het verlengde van een lelijk kantoorgebouw een parkeerplaats is aangelegd. Er staan redelijk veel taxi’s, zwarte glimmende auto’s, busjes. Aan de overkant het grote fabrieksgebouw met de hoge bakstenen muur waarop zich de tekening van Kieth Haring bevind een grote hondachtige figuur van dikke witte lijnen, wat menselijke figuurtje ernaast. Het werk gaat nu schuil achter zeildoek. Wordt het kunstwerk gerenoveerd? Ik buig mijn gezicht tussen twee spijlen door en kijk naar het eiland aan de overkant. Het grenst aan de achterkant van de begraafplaats. Wat bij een wandeling altijd een fijn begroeid ruig stukje stad leek, blijkt nu een hele smalle bomenrand aan het talud van een sloot te zijn. De woningen en wagens van de reizigers zijn weg. Ook hun kermisattracties staan elders. Geen beton in Bos en Lommer, lees ik ergens.
Omdat het zulk lekker weer is. Het regent niet. Het waait. Soms staan de bomen scheef. Soms is er een beetje blauwe lucht te zien, loop ik door en ga ik via de Geuzenkade terug. Weer die hele mooie bomen. Twee rijen dik, drie rijen dik de iepen en de platanen, de grote treurwilgen en wat moerascipressen. Het gras op de kade is breed en versleten. De huizen staan in het donker achter de hoge bomen. Op de stoep vechten twee honden. Ik houd niet van honden als ze vechten. Ik zie ook wel dat het meevalt, maar erger me aan de mensen die breed blijven staan. Van hieruit kijk ik naar de kade waar ik zojuist op de heenweg liep: het werk van Auke de Vries, de blonde flats aan de Van Reigersbergenstraat. Ik heb ze zien bouwen, maar ze zijn blijkbaar aan een renovatie toe. De flat die het dichts bij de Tweede Hugo de Grootstraat staat, staat in de steigers. Het is een flinke constructie omdat ze ook een buitenlift hebben aangebracht. Ik ben bijna op de DeClerckstraat. Bij de Wiegbrug. Vuurdoorn tegen de muren van de flat bij de brug met de elegante ijzeren balkonnetjes en de lichte baksteen. Er schuift een Canta voorbij, heel hard. De berijdster heeft een telefoon in haar hand. Ik weet zeker dat ik al eerder een aanvaring met haar had toen ze over een stoep zoefde.
Zowel vanaf de Kostverlorengracht, als de vanaf de Bilderdijkgracht kan je prachtig over het water kijken. Je ziet de Kop van Jut, de bomen langs de Geuzenkade, de bomen langs de kade aan de kant van de Van Reigersbergerstraat en helemaal in de verte het vierkant dat de lucht kadert, het grote gebouw dat aan de houthavens staat. En Route 118.