Stephan Keppel – Soft Curve /Circular Act. Amsterdam 2019 – 2020. Formaat prints 78 x 114 cm.
Zondag 5 april 2020
Twee wandelingen. De ene op 3 vrijdag, de andere op zondag. Vrijdags vertrek ik vroeg. Mijn computer doet vreemd. Als ik opstart valt hij steeds sneller uit. Soms helpt het om even te wachten. Geduld heb ik niet. Dus besluit ik om een flinke wandeling te maken. Omdat de stilte van het centrum me zo goed beviel, ga ik die kant uit. Achter het station langs terug.
Het Rokin ligt er prachtig bij. Arti et Amicitiae, H.G.C. Hajenius Sigaren, de Dam, 150 jaar warenhuis B. Verleidt door het water links van het Damrak waar de ramen van de oude burgemeesterswoning zijn, loop ik in de richting van de Prins Hendrikkade. Wil naar de nieuwbouw kijken aan de overkant naast de bibliotheek. Slingerend langs de vele verbouwingen zoek ik mijn weg. Hekken, houten schuttingen, groot materieel. Het is duidelijk. Er wordt van de relatieve rust gebruik gemaakt om het herstel van kaderanden en straat snel af te ronden. Kruip door, sluip door vlak bij het spoor, het Double Tree, Amsterdam Hilton.
Het is nog niet zo warm als het zal worden. Er is regen voorspeld, wat dunne wolken. Het waait zo nu en dan. Vrij hard. Vijf rode kranen gaan op en neer, draaien om elkaar heen met zware vrachten, een open container vol spul. Hier komen 42 luxe appartementen, lees ik, en een kantoor van Booking.com. Ik sta stil op de brug die naar Nemo leidt, het Kopergroene museumgebouw dat volgens de architect een inversie van de entree van de nabijgelegen IJ-tunnel is. In Amsterdam Noord tel ik zeven kranen. De hoogtes en kleuren verschillen, grijs, groen, geel, rood. Ze staan waarschijnlijk niet op één plek. Ook hier is het water heel stil. Alleen de wit-blauwe veren gaan met grote regelmaat heen en weer.
Eén enkele fietser snelt om het gebouw van NEMO heen. Het is er tamelijk rustig. Ik kan het Marineterrein goed zien. Vandaaruit loop ik naar het Scheepvaartmuseum. Weer een opgebroken straat, ze loopt langs de oude muur van het Marine-terrein op Kattenburg. De lange oude muur herinnert mij aan de Kubadoek, mooi onregelmatig, vol sporen van mens. Rechts van mij de lage flats van de Olifantswerf met hun grind-betonnen balkons. Hoewel ik nu weet wat er in het gebouw tussen de Bilderdijkstraat en de Tweede Constantijn Huygensstraat gebeurt, het is een studentenhuis waar ook moeilijk plaatsbare immigranten worden begeleidt, ben ik nog steeds verbaasd over de laag gouden verf die er overheen werd gespoten. Zo’n gebouw is dood, ademt niet meer zoals die artiest uit dat oude nieuwsbericht met een huid vol goudverf. Dan hoor ik een vreemd hoog gepiep: Op een van de schaduwrijke balkons zitten twee verliefde eksters boven op elkaar in een hangende paarse plastic bloempot. Ik besluit onder het spoor door te gaan in de richting van het water om zo met een grote boog via de Nassaukade terug te lopen en geniet van het vaarverbod.
Op zondag is mijn computer nog steeds niet gerepareerd. (Twee dagen later zal blijken dat dat niet lukt. Ik heb een nieuwe nodig.) Omdat het regenachtige weer nu plaats heeft gemaakt voor een hysterisch felle zon, bedenk ik een plan. Ik loop naar Science Park, een fijne verre route en een gebied waar ik zelden kom. Ken Science Park van de treinrit naar Weesp en heb er ooit een expositie gezien. Indrukwekkend, de technische inrichting, de apparatuur voor natuurkundige proeven et cetera. Ik verheug me op de wandeling. Noemde in een eerdere aantekening al het gebouw van het Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en het voormalige slachthuisterrein.
Dus loop ik via het Okura Hotel naar de Joseph Israëlkade in de richting van de Amstel. Stukje langs de Amstel, Berlagebrug. Heel Amsterdam in de zon, wit en droog. Het water is rustig. Er geldt een vaarverbod. Soms staat er toch een arrogante jongeman, beige regenjas, mooie vriendin, geen pijp, achter het stuur van een ronkende boot.
Aan de overkant van de Amstel zoek ik snel het lage spoorviaduct. Het is er schaduwrijk, er is een Brandweerkazerne en aan de andere kant van een stil donker water wat huizen. Na de lage wit betegelde ruimte zal ik de Ringvaart bereiken. Weer zo’n plek waar oud en nieuw, arm en rijk, jong en oud vlak op elkaar zitten, bijeengebracht en gescheiden door een oud kanaal met mooie oevers. Er staat een rij bloeiende bomen langs. Bij de Nobelweg een brug over het water. Zo’n constructie als in Buitenveldert: als je langs het water loopt, links en rechts trappen die omhoog leiden, en een brede stoep onder de lage brug door. Daar ontstaat een prachtige open ruimte, als een grot rond een ondergronds meer, gedragen door betonnen pijlers. Deze keer wijk ik hier van mijn route af en neem ik de Nobelweg naar rechts in de richting van het park dat bij Frankendael zal eindigen. Het is er druk en schaduwrijk vanwege de vele bomen.
Altijd rechtdoor, via de Watergraafsmeer tot aan de dijk met het fietspad richting Sciencepark. Ik kies voor de weg langs de nieuwe flats, omdat ik daar nog nooit gelopen heb en omdat er minder verkeer is. Wil niet tussen de vele fietsers lopen, tegen hen aan. Nu bots ik tegen enkele bewoners die zich in deze volledig grijze omgeving – grijs van asfalt, grijs van basaltblokken op straat, grijs van de flats die deels met leisteen bedekt zijn – tegen de glazen pui van hun woningen op de begane grond genesteld hebben. Het is heet en waait hard. Wat ontbreekt is het tumbleweed. Langzaam verglijdt de grijsheid van de gloednieuwe woonwoestijn naar de buitenkanten van het grote, lege universiteitsterrein.
Ik loop nu langt diepe nieuw gegraven sloten en droge, zanderige vlaktes. Er groeit wat riet en op de horizontale vlakten korstmossen en succulenten. Of het extra droog is vanwege het zand waarmee het terrein werd opgespoten en de gebouwen gebouwd weet ik niet. De kleuren van gebouwen en natuur zijn vaal. Er vliegt laag een scholekster over. Een waarschuwingsroep, een schaduwvlucht. Tussen het universiteitsterrein en de snel- en spoorwegen die je in de verte ziet bevinden zich stukken wild land. Hoog, kleurloos riet. Wat struiken.
Terug langs het Amsterdam-Rijnkanaal via Amsterdam Oost in. Veel, heel veel woningbouw, al vele decennia lang. Pakhuizen langs het water. Ook de laatste bedrijventerreinen gaan eraan. Weinig kantoren en andere voorzieningen. Grote en klein huizen uit steen en beton. Vaak mooi vanwege de socialistische idealen die de eerste bebouwing mogelijk maakten, en het uitzicht over het water. Ik loop tussen de betonnen pijlers door van de flats die over het water gebouwd zijn grenzend aan het IISG. Kinderen spelen. Er wordt gepest, gerend. Steeds dichter nadert het Centrum. Straks ben ik weer waar ik afgelopen vrijdag kwam. Bij de Olifantswerf en de Kattenburgerstraat. Nu nader ik de gebouwen met de balkons van grindbeton via de andere kant. De buurt is niet meer helemaal nieuw, daarom is de begroeiing prachtig. Wat struiken met bloesems, treurwilgen. En Route 67.
EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index