500 – 004

Pol 2017 2b
z.t.  (42×29 cm.) Jan van der Pol, 2017

08-12-2017
Op de fiets naar huis denk ik na over wat ik met ‘nutteloos’ bedoel. Waarom vind ik dat in een natuuropvatting ruimte moet zijn voor nutteloosheid? De manier waarop ik het begrip hanteer heeft natuurlijk te maken met redeneringen over een blinde vlek in het denken, zoals hier door postmoderne filosofen over gedacht wordt. Mijn nutteloosheid lijkt op deze ‘blinde vlek’. Het is een omgeving die niemand niet kan waarnemen, omdat er geen mens aanwezig is maar die wel bestaat en een functie heeft.

Als postmoderne filosofen over deze vlek of plek schrijven doen zij dat meestal in relatie tot denken en taal: Er is een gebied buiten de taal dat wij – dus – niet kunnen beschrijven. Ik hevel dit begrip over naar het landschap. Dan gaat het niet alleen om een terrein dat niemand kent omdat het nog nooit betreden is, maar ook om een gebied waarin de dingen niet benoemd zijn. Denk aan het schilderij Johannes de Doper het Evangelie schrijvend, alle planten worden benoemd en de wereld komt tot leven. De plek is onbeschreven, is een wildernis. Althans het is eerder een niets, niet wild, niet onstuimig maar leeg.

Het begrip wildernis is ingewikkeld. Niet alleen omdat wij ons er maar moeilijk een voorstelling van kunnen maken, ook omdat zulke onbetreden gebieden lijken te verdwijnen. Het is waarschijnlijk daarom dat in de kunst zo veel ruimteschepen zijn te zien. Het buitenaardse is populair: zeker drie Rijksacademiestudenten bouwden een ruimteschip, en als Rana Hamadeh nadenkt over wat het betekent om een Ander te zijn, zwart, buitenaards, vreemd, verwijst zij naar de visioenen van Sun Ra.

Maar in verband met de aarde en het Antropoceen, vind ik nutteloos voor even een beter begrip. Het geeft aan dat het om een gebied gaat dat zich buiten het discours van economie, wetenschap en zelfs van de kunst bevindt, en buiten dat bereik moet blijven! Die leegte schept ruimte om na te denken, is de basis voor vernieuwing, relativering en kritiek. Het is de achterkant van ons gelijk. Het is een berg in de mist of een dierentuin in het donker. Is de betekenis van een plek niet altijd ook aan tijd gebonden?

Als ik na het college terugga naar huis, wandel ik door een donker, verregent Artis. Het is december een uur of vijf. Een Artismedewerker snelt op een fiets over de paden om de laatste bezoekers te manen om huiswaarts te gaan. Een enkele lama staat bij de ronde ruif en vreet wat hooi. Er hangt een herfstblad aan de vuile, dikke vacht. De perken met de lege staketsels voor bonen en lathyrus glanzen. De pompoenen liggen er stil grijs en oranje bij. Zouden de Jaguarkinderen buiten spelen of zijn ze al in hun nachthok? Gaan de Lama’s wel eens op vakantie? De gieren kijken als oude filosofen voor zich uit. De regen klettert op hun kop. Dit stille Artis dat uit natte donkere oppervlaktes bestaat, op dit specifieke moment is onbedoeld en van niemand. Zelfs de gibbons zingen niet.

top of page