500 – 007

Pol 2017 6
z.t.  (42×29 cm.) Jan van der Pol, 2017

17-12-2017
In de Middeleeuwen werd verondersteld dat het paradijs op aarde ligt. Aanvankelijk ligt het ‘ergens’ in het Oosten, later wordt algemeen aangenomen dat de lusthof waar we reikhalzend naar uitzien  op een eiland ligt. Die aanname was concreet. De Belgische Amber Verrijcken beschrijft in ‘Het geheime stekje’, een artikel uit 1992, hoe die Middeleeuwse wereld eruit zag: Er waren rivieren, kastelen en eilanden, cirkels en Oceanen, en “De oceaangordels verdeelden het aardoppervlak in vier continenten: het onze (de oekumene), dat van de omwonenden (de perioiken), dat van de tegenoverwonenden (de antoiken) en dat van de tegenvoeters (de antipoden).”

In nr. 6 / 500 verwijs ik naar dit artikel, dat terloops uitsluitsel geeft over de edelstenen op het schilderij Johannes het Evangelie schrijvend. (nr. 1 – 500) Zij verwijzen niet zomaar naar de bouwstenen van Jeruzalem, maar worden door Verrijcken ‘afval uit het Paradijs’ genoemd. De steentjes geven aan de hemel bestaat en mogelijk in de buurt ligt. Wereldreizigers uit die tijd wisten zulke tekens te lezen.

Dus lag het paradijs met al haar heerlijkheden op aarde, terwijl de hel daaronder lag, als de kopermijnen in Papoea Nieuw Guinea, het methaan op de bodem van meren in Kongo, de lava in een magmahaard. In de hel van Dante worden politici op ijs gezet. De hel is de ander, zei Sartre. Maar welke? Onderaardse duivels, religieuze opponenten, barbaren?

De hel van Sartre is gekoppeld aan de blik of ‘gaze’: “zodra ik de ander aankijk, ontken ik zijn vrijheid, ik negeer hem, ik maak hem tot een object; en hetzelfde doet hij met mij.”
Dát is een aanwijzing. De Ander van Sartre is geen omwonende, geen tegenoverwonende, of tegenvoeter, maar een lid van onze oekumene. Is iemand die we kennen, niet iemand die anders is. Is dat belangrijk? Het toont in ieder geval hoe complex relaties tussen (groepen) mensen zijn. Met één dualisme ben je er niet. Het zijn er vele die bovendien veranderen als je er vanuit een andere locatie naar kijkt. Je kan vrienden zijn of vijanden hebben en je kan van verschillen houden.

Dát is, denk ik, wat Mieke Bal bedoelde toen zij op een bijeenkomst met een verwijzing naar de metafoor van het weven en het weefgetouw over het structuralisme sprak: Een structuur is volgens haar niet alleen een frame, een dragende constructie zoals het weefgetouw zelf, maar kan ook het weefsel zijn: Dat wonderlijke soepele product met die herkenbare oppervlakte structuur. [1]

Dát is waarom Rana Hamadeh – gefeliciteerd! – haar toevlucht zoekt bij Sun Ra en het buitenaardse. Ze wil geen hemel, geen hel en geen identiteitspolitiek, maar een plek om waar te nemen wat niet door dualismen, taal en machtsverhoudingen wordt bepaald. Het buitenaardse vertegenwoordigt wellicht een nieuw begin. Mieke Bal start bij een herziening van de esthetiek. In navolging van Alexander Gottlieb Baumgarten, een tijdgenoot van Immanuel Kant, pleit zij voor een esthetiek die de tegenstelling tussen ratio en gevoel, epistemologie en moraaltheorie negeert en drie verschillende principes verbindt, te weten openbare ruimte, binding en (gedeelde) fysieke ervaringen.

 

[1] Mieke Bal, Close Encounters: Producing Mutual integration. In: Handbook of Art Production, Art Theory, and Global Migration, edited by Birgit Mersmann and Burcu Dogramaci, Berlin. Berlin and Boston, De Grucyter 2018 – Touch / Trace, December 12, 2017

 

top of page