Beste Rien,
Mooi verhaal naar aanleiding van Sebastian Barry. Ik weet niet of ik me verbaas over de geschiedenis van Columbus en de ‘Indianen’, maar deel je betrokkenheid. Sterker nog, ik bewonder je betrokkenheid bij anderen en de geschiedenis die uit bijna al je brieven opklinkt. Het is die betrokkenheid die telt, meer dan dat wat mensen historische feiten noemen. Die ‘feiten’ zijn nogal relatief.
De geschiedenis van de confrontaties van volken is beladen. Het houdt me bezig en maakt me niet zelden aardig gek. Het is allemaal zo ingewikkeld. Er zijn zoveel tegenstrijdigheden, perspectieven, leugens, waarheden. Ik vind het geen probleem om toe te geven dat ik deel uit maak van een samenleving die met haar rede en superioriteitsgevoelens anderen kwetst, vernedert en schaadt, maar ik zou zo graag een stap verder komen. Vrienden maken, schoonheid en wijsheid erkennen en bewaren. Veel lezen, kijken, nadenken, luisteren. Consensus doorbreken. Vanzelfsprekendheden negeren. Onder ogen zien wat je niet zag. Het smaakt soms bitter. Naarmate ik ouder wordt, weet ik: Het is erger dan ik dacht.
Ik ben niet naïef en realiseerde me al vroeg dat de wereld vol kwaad steekt, toch dacht ik dat het hier en daar wel meeviel. Canada wordt als relatief progressief omschreven. Dan denk je, dan valt het met de oorspronkelijke bewoners, totdat je een documentaire ziet vanuit het perspectief van de Cree, naast de Métis en de Inuit, één van de drie grote bevolkingsgroepen in Canada. Dan blijkt dat er amper Cree in jury’s zitten, dat jongemannen een hoog risico lopen om veroordeelt te worden of te worden neergeschoten door witte boeren (trespassing), dat veel vrouwen worden misbruikt. Iets dergelijks geldt voor Amerikanen en antropologen. Ik denk dat ik ze aanvankelijk wel vertrouwde, beide, die Amerikanen en die collegae van mij. Vandaar dat ik verbaasd was toen ik merkte hoe de Huluba in de Baliem vallei in Nieuw Guinea door de leden van de Harvard-Peabody Filmexpeditie in beeld werden gebracht. Dat op de achtergrond Nederland en Shell een belangrijke rol speelden, wist ik ook niet. Je kon het vermoeden. Wat een opluchting dat Ernst Karel en Veronica Kusumaryati de stemmen van de Huluba zelf laten horen. Zelf spreken! Je komt er niet onderuit. Zolang je over anderen spreekt en de mensen niet zelf aan het woord laat, maak je deel uit van het systeem. Luisteren naar de stem van een ander is een begin. Moeite doen om de naam te gebruiken die zij zichzelf geven ook. We zijn met het systeem verstrengeld. Je haalt de knopen er niet zomaar uit. Wendingen. Kronkels. Vervreemding.
Ken jij IF? Die film van Lindsday Anderson (1968) over die opstand op een Engelse kostschool? Twee leerlingen komen in opstand tegen de wreedheden die deel uit maken van het systeem: mentoren met zwepen, lijfstraffen. Ze vinden een kist met wapens en schieten er tenslotte op los. Ik zag de film ooit op t.v. en was in verwarring. Wellicht vanwege het geweld. Ik ben niet zo goed in geweld, ben er bang voor, maar er was ook iets met de tijd. Ik kon niet geloven dat er op kostscholen in Engeland nog steeds geslagen werd. Pas toen ik ouder werd leerde ik dat lijfstraffen destijds in Engeland inderdaad nog niet waren afgeschaft. Die verwarring, een soort van discontinuïteit, een geschiedenis vol anachronismen, een wezenlijke vorm van vervreemding, het speelt nog regelmatig op. Is het écht nog niet anders? Is het dan écht zo erg? Nog steeds? De vragen en vervreemding sluiten aan op mijn angst voor Wilders en Trump. Zij horen niet bij mijn wereld en zijn toch reëel.
Ik loop over straat en denk aan de huidige Nederlandse regering en de Amerikaanse verkiezingen. Ik ben bang voor deze regering die zich verbergt achter afspraken waar ik de intentie niet van ken. Ik ben bang voor Wilders en Trump. Ik ben een kind. Het maakt me nerveus en ik weet dat ik met die angst niet verder kan. Waar ben ik bang voor? Voor hun invloed? Voor hun regels? Niet persé. Regels zijn redelijk, zijn constructies die kunnen worden bestreden. Wat ik vrees is vager en indringender. Ik vrees hun moraal, hun mores, intenties, gedrag. De moraal van hun kiezers, Nederlanders, Amerikanen. Ze zijn onder ons en ze komen niet met mij overeen. Ik voel me vervreemd en onveilig.
Misschien is zelfvertrouwen een oplossing. Distantiëren. Ik loop over straat en denk aan de huidige Nederlandse regering en de Amerikaanse verkiezingen en voel me plotseling opgelucht. Hun moraal is de mijne niet. Zelfvertrouwen: Ik loop over straat en voel me plotseling sterk, misschien is het voldoende dat ik weet dat ik niet achter hun beslissingen sta. Ik blijf mezelf, verzet me als het nodig is. Ik vind het moeilijk om te verwoorden waarom ik plotseling oplucht ben. Als het vooral die veranderende, wrede moraal is waar ik bang voor ben, kan ik er niets aan doen, is het voldoende dat ik mezelf blijf. Nét iets te complex, soms wat besluiteloos, nét wat te voorzichtig – als kind vond ik dit laf – maar ook genuanceerd, oplettend, impulsief als ik me bedreigd voel, en in staat en bereid om van perspectief te veranderen. Bereid om er moeite voor te doen. Dit alles maakt me een slecht politicus. Reflectie en beeldende kunst. Compartimentaliseren. Ik ben een einzelgänger, buitenbeentje. Oef.
Je begint je brief met een opmerking over mijn tekst over twee exposities in het Stedelijk Museum, die van Miriam Kahn en Unraveled over kunst en textiel. Al weer zoiets, waarom die kramp, waarom die kritiek? Afgelopen weekend in Keulen zag ik een expositie die het tegendeel van de tentoonstellingen in het Stedelijk is. Aan de hand daarvan kan ik misschien verduidelijken wat ik bedoel. Ik probeer inderdaad met vormen te experimenteren. Daarom nu de wij-vorm. Ik geloof dat we thuis hadden besloten dat die vorm niet bruikbaar is. Ik wil het tegendeel laten zien.
Liefs, Saskia
Jullie gaan een weekendje weg, bezoeken vier Keulse musea: Rautenschrauch-Joest (een collectie etnografica), Kolumba (Museum voor religieuze kunst), Wallraf Richartz (een 19e -eeuwse collectie beeldende kunst) en Museum Ludwich (Modern en eigentijds).
Vooral Kolumba maakt een onuitwisbare indruk. Dat het een museum is voor religieuze kunst en de collectie van aartsbisdom Keulen zet je even op het verkeerde been. Ja, het museum bezit een grote collectie religieuze kunst, sculpturen en schilderijen waarvan sommige uit de twaalfde eeuw. Maar nee, de exposities zijn niet zomaar religieus of historisch museum. Kolumba is een eigentijds museum, doorwrocht en ernstig zoals Moderne Duitse Musea kunnen zijn. Het museum is echter ook Luisterrijk, eigentijds en inhoudelijk. Dat begint bij het gebouw dat in wezen een overkoepelend kunstwerk is. Het werd in de negentiger jaren van de vorige eeuw door de Zwitserse architect Peter Zumthor ontworpen en in 2006 geopend. Hij begon met het besluit om op de resten van de bestaande architectuur van de laatst gotische kerk van St. Kolumba voort te bouwen. Het gebouw oogt van buiten compact en het interieur bestaat uit reeksen opzichzelfstaande ruimtes. De zalen die van hoogte verschillend worden verbonden door natuurlijk licht. Altijd komt wel ergens een lichtstraal door een raam naar binnen. De muren die het gebouw omringen filteren het licht via gaten in het metselwerk. Het sijpelt de ruimtes in, snijdt soms en kenmerkt, valt mild en schitterend op historische binnenplaatsen.
Maar ook de collectie van het museum mag er zijn. Behalve een groot aantal historische objecten, heeft het museum ook een flinke collectie eigentijdse kunst. Dat ontdekte je tijdens je Corona-internet-onderzoek. In 2013 maakte het museum een grote expositie met werk van Paul Thek. Er wordt een uitstekende catalogus verkocht. In 2018 maakte zij een expositie met werk van Michael Oppitz, antropoloog en vriend van Lothar Baumgarten, die onder andere de prachtige film en fotoserie Shamans of the Blind Country maakte. Deze exposities van conceptuele kunstenaars uit de jaren zeventig en tachtig zetten de toon: Veel exposities in Kolumba hebben een conceptuele teneur. (Alsof het concept van de kunstenaars aansluit bij religieuze belevingen of overwegingen.). Dat geldt ook voor Artist at Work, de huidige tentoonstelling die 15 september opende.
Je bezocht het museum niet eerder en jullie zijn beide zeer enthousiast. Het licht, de afwerking van de ruimtes, de materialen, de zorgvuldige keuze van de werken die het curatorenteam heeft gemaakt. Het spel met vorm en betekenis. Het is indrukwekkend en mooi. Het is deze rust en zorgvuldigheid die je in het Stedelijk Museum mist. Het is die nadruk op je fysieke aanwezigheid die het gebouw van andere moderne gebouwen en musea onderscheidt. De architectuur van Zumthor is compromisloos, op mensen gericht. De andere gebouwen zijn industrieel en functioneel, niet mooi.
De expositie vormt een route door de verschillende zalen van het gebouw. In iedere zaal toont een kleine compositie van historische, religieuze werken en eigentijdse kunst. Het begint bij beneden bij tuin en foyer. Dan de trap op. Aan de wand boven de trap hangen in een schuine lijn fotolithografieën van handen van kunstenaars. Het is een werk van Robert Filliou (1926-1987). Jullie lopen langzaam achter elkaar naar boven en lezen de namen: Andy Warhol, Jasper Johns, Pol Burry. Kijk, Claes Oldenburgh. Het is grappig om aan de handen een persoonlijkheid toe te kennen, een combinatie van wat je weet van het werk, over het fysiek en de biografie van de kunstenaars: Maken. Jullie lopen op de eerste zalen toe.
De handen vormen een introductie. De werkelijke start van de expositie is het werk artist at work van de Kroatische kunstenaar Mladen Stilinović (1947-2016). Het bestaat uit een serie foto’s van de kunstenaar in bed. Snor, slaperige ogen, half open mond. Het werk verwijst naar het romantische cliché van de arme dichter, en via dit cliché naar vragen, kennis en misverstanden rond het kunstenaarschap. De ironie klinkt in iedere situatie anders. In het communistische Joegoslavië relativeert het, het harde werk van de (hand)arbeider. In West-Duitsland herinnert het aan een gezamenlijke kunstgeschiedenis. In deze tentoonstelling staat het voor een schijnbare luiheid, toeval en hoofdwerk. Een mens is geen machine waarbij input vanzelfsprekend tot output leidt.
Zumthor, Filliou en Stilinović conceptkunst en de herinnering aan Fluxus lijken een leidmotief tijdens ons bezoek. Het is een verwijzing naar het belang van Keulen voor de kunst in de jaren zeventig en tachtig, maar het lijkt ook te staan voor een aandachtige kijk op kunst. Jullie staan lang voor een serie prenten van George Herold (1947), een beeldhouwer uit wat ooit de DDR is geweest. De prenten tonen reeksen polaroids van in elkaar geknutselde sculpturen, ruimtes, ateliers. Het is een studie naar lelijkheid, naar vorm en inhoud. Een installatie van een sokkel en een emmer (Eimer neben Sockel, 1987) rondt het werk af. Het zijn geen nieuwe werken en het klinkt eenvoudig, maar het is lang geleden dat jullie met zoveel aandacht naar een reeks keken. Er gebeurt iets bijzonders via de kleine composities in dat mooie gebouw.
Jullie lopen van zaal tot zaal. Een ruimte met werk van Paul Thek, Betina Gruber en Giampaulo Babetto. Vooral de combinatie van de modetekeningen van Thek en de ontwerpen voor lipstickhulzen van Babetto komen aan. De werken combineren speels en betekenisvol, als een verwijzing naar iets lichamelijks en levendigs. Het is de juiste voorbereiding voor het werk van Michael Kalmbach (1962) in een kleine aanpalende zaal. Er staat een podium vol plastieken. Er hangen sculpturen aan het plafond. Mensensoep heet het werk. En er draait een flim op een projector in de linkeronderhoek van de zaal. Misschien wordt het al langzaam duidelijk uit deze beschrijving. Behalve dat de zalen zorgvuldig gekozen werken bevatten, composities met een klein verhaal, kan je de expositie ook als een grote, overkoepelende geschiedenis van het maken lezen. Er is een zaal met Afrikaanse hoofdsteunen gecombineerd met werk van Stephan Wewerka. Er is een zaal waarin een werk van beeldhouwer en ceramist Robert Prangenberg op de vloer ligt, een geglazuurde, opengewerkte figuur, die hol is als een pijp. (Als je de route terugneemt, zie je vanuit een zijruimte hoe het licht door de pijp stroomt.). Langzaam ontvouwt zich een verhaal over alle fysieke elementen die bij het maken betrokken zijn: handen, hoofd, lippen, en mogelijk – denk aan Prangenberg – de stevige onderbouw, het skelet.
Als je nadenkt over de expositie is er ook sprake van kritiek. Ja, er zijn te weinig werken van vrouwen, en te weinig werken van mensen van kleur, uit andere werelddelen (= andere perspectieven) in de expositie aanwezig. Dat tekort heeft waarschijnlijk met collectie van doen. Het museum toont werken uit de eigen collectie en de aandacht voor andere perspectieven is relatief nieuw. Het duurt lang dat een collectie die door jaren heen is opgebouwd, een eerlijk percentage ‘anderen’ bevat. Misschien doet de keuze voor de kunstenaars voor sommige bezoekers ook ‘ouderwets’ aan. Je bent een boomer, dat is nou eenmaal zo. Maar artist at work is tocht een goede publieksexpositie. Je krijgt iets te zien wat je eerder niet zag.
Het gebrek aan andere perspectieven in Kolumba wordt goedt gemaakt met de Fluxustentoonstelling, Fluxus and Beyond, Ursula Burghardt, Benjamin Patterson in Museum Ludwich. Twee solo-exposities van oeuvres die beide in de jaren zestig startten en tot ver in de jaren negentig werden voortgezet. Dat je het verhaal van de kunstenaars van begin tot het einde te zien krijgt, is een uitstekende en noodzakelijke aanvulling op de historische Fluxus-Clichés. Niet alleen de gebruikelijk zwart-wit foto’s van happenings waarbij kunstenaars van over de hele wereld, werken met ruimte, muziek, beweging, taal en objecten, maar ook de werken die de kunstenaars daarna hebben gemaakt. Daardoor krijgt je een inzicht in hun eigen visie en beleving, zoals de institutionele inspanningen van Burghardt en de persoonlijke motieven van Patterson.
Patterson is een man van kleur, een Amerikaan met een goede muziekopleiding die min of meer toevallig bij Fluxus betrokken raakt. Hij maakt composities en neemt aan enkele happenings en acties deel. In xx gaat hij terug naar de Verenigde Staten waar hij gaat werken bij de Music Division at the New York Public Library and studies library sciences at Columbia University. Zijn opleiding en het gegeven dat hij een man van kleur is spelen bij die keuze mee. “Er kwam een moment dat ik me realiseerde dat mijn vervreemding als zwarte man in een wit gezelschap groter was, dan de vervreemding die de witte kunstenaars voorstonden,” luidt een citaat in de expositie. Patterson toont zich een gulle, kritische kunstenaar die op zijn maatschappelijke positie reflecteert. Waar het late werk van Burghardt wat degelijk oogt, blijft het werk van Patterson levendig en urgent.
KOLUMBA, Keulen (D)
2024 artist at work, 15 september 2024 -14 augustus 2025
2018 Michael Oppitz, Mobile Myth
2012 Paul Thek and others, art is lithurgie
Fluxus and Beyond, Ursula Burghardt, Benjamin Patterson Museum Ludwig, Keulen (D)
12 oktober 2024 – 9 februari 2025
Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?