18. Rien Monshouwer

Dag Saskia,

je oprechte teleurstelling in de presentaties van zowel Miriam Cahn als de textieltentoonstelling Unravel in het Stedelijk Museum Amsterdam getuigt gelukkig van een passievol bekijken van beide exposities. Je verwoordt het op de  juiste wijze; je kan je een betere presentatie voorstellen, eentje die meer recht doet aan de kracht van de kunstenaar of kunstwerk(en). Eentje die meer achtergrondinformatie geeft over niet alleen de kunstwerken, maar over de individuele kunstenaars en de historische context waarin hun werk functioneerde. Je ontdekking van het werk van Sam Gilliam, die ik overigens ook niet kende tot mijn schande, is alleen maar goed, tenslotte kan een verbreding van je kunsthistorisch perspectief alleen maar winst opleveren.

De jij-vorm waarin je je verhaal schrijft is mooi, het maakt jou tot een wezen dat zichzelf tot onderwerp maakt, de vragen die gesteld worden stel je, in de eerste plaats, aan jezelf. Je vermijdt daarbij de mogelijk te belangrijke ‘ik’ van de schrijver.

Het effect daarvan is dat er, als het ware, een bemiddelaar tussen jou als schrijver en de lezer bestaat. De schrijver overdenkt daarmee het schrijverschap, en de lezer, hopelijk, het lezer zijn.

Hartelijke groet,

Rien

En dan nu mijn verhaal:

stoppen in het reservaat was verboden

1 december 2022-21 oktober 2024

Het boek van Sebastian Barry ‘Dagen zonder eind’ heb ik zojuist dichtgeklapt. Ik zat midden in de eerste veldslag tussen de noordelijke en de zuidelijke troepen in de Amerikaanse Burgeroorlog, met alle daarbij behorende verschrikkingen die dan gebeuren. Zoals de jonge tamboer, wiens hoofd onmiddellijk gescheiden wordt van zijn romp bij de eerste de beste confrontatie. De verteller trekt zich, na de slag, terug in de stilte van het bos en reflecteert over de mens en de waanzin die hem regelmatig in zijn klauwen neemt. Een jonge denker wordt zichtbaar, een mens die de kronkelige touwtjes van zijn krankzinnige bestaan aan elkaar probeert te knopen. De mens, het oppervlakkig gezien vriendelijke wezen dat, van tijd tot tijd, een moordmachine wordt. De mens is de mens een wolf, dat gezegde is er niet voor niets. Thomas, de hoofdpersoon, probeert ondanks alle zo goed als onoverbrugbare tegenstellingen die hij vrijwel dagelijks meemaakt, zijn humaniteit te bewaren. Wonderlijk gezien houdt hij uitzicht op wat je als medemenselijkheid kunt omschrijven, ondanks alle op bevel uitgevoerde wreedheden.

Deze zeventien jarige Thomas McNulty, een voor de extreme armoede gevluchte Ier, is vrijwillig in het Amerikaanse leger beland om aan de honger, die in Amerika opnieuw dreigde, te ontsnappen. Zijn bataljon jaagt achter Indianenstammen aan, met de bedoeling ze uit te moorden, en daarmee de weg voor de blanke kolonisten vrij te maken. Die stammen verdedigen zich, met name omdat de verdragen die zij met de kolonisten gesloten worden, met de regelmaat van de klok geschonden worden. Het gevolg, regelmatige moordpartijen van beide kanten, wraak die wraak uitlokt.

Thomas, en zijn eveneens jonge vriend John Cole, moeten zich zien te handhaven tussen de meest vreemdsoortige individuen, sommige met bizarre opvattingen, die daar in dat bataljon rondlopen. Hij houdt veel van zijn geliefde John, en is een goede (mede)vader voor het Indiaanse geroofde meisje Winona, een door Thomas verzonnen naam, dat bij een veldslag met Indianen uit haar (uitgemoorde) stam weggerukt is. Hij en John hebben haar liefdevol geadopteerd, samen vormen ze een gelukkig gezin.

De omslag van het boek toont het profiel van een Indiaanse jonge vrouw, bijna nog een meisje, we kijken haar van rechts en profiel aan. Haar rechteroog, van de linker zien we alleen de wimper, kijkt enigszins naar beneden. In haar rechteroor zit een oorbel met een parel. Haar lange haar is keurig achter haar oor gevouwen. De foto heeft een mooie ‘zwijgzaamheid’. Haar foto komt uit the Library of Congress, Prints and Photograohs Division, Edward S.Curtis Collection, lees ik.

Ik bezit een aantal boeken met foto’s uit de negentiende eeuw van Indianen. Fascinerende foto’s van prachtig geklede kinderen, vrouwen en mannen, vaak in hun rituele outfit. Indigenous Americans, die woorden zijn nu gangbaar, en historisch gezien correcter. Inderdaad, zij bewoonden Noord-en Zuid Amerika, Canada en Alaska vele, vele eeuwen voordat wij Europeanen daar verschenen. Waarom zijn wij ze eigenlijk Indianen gaan noemen? Nou, omdat Columbus dacht dat hij in India was beland. Hij had geen idee dat Amerika bestond!

Dus, toen ik jong was leerde ik ze kennen als Indianen, en dat woord komt als eerste spontaan in mij op, als ik foto’s van die volkeren zie. Maar ik begon natuurlijk als kind bij Winnetou en Old Shatterhand van de Duitse schrijver Karl May, die zelf maar één keer een reis in Noord-Amerika gemaakt heeft, maar hoogst waarschijnlijk nooit een Indiaan in levende lijve gezien heeft. Ons beeld van ‘de Indiaan’ is aan zijn brein ontsproten.

2

Jimmy Durham, een Indiaans-Amerikaanse (Cherokee) kunstenaar, gaf ooit een lezing over zijn artistieke, en in het verlengde daarvan, politiek activistische werk, op de Koninklijke Academie in Den Haag, waar ik lesgaf. Ik kende zijn werk enigszins, ik had een paar keer een presentatie van zijn werk mogen zien. De eerste kennismaking met zijn werk was op de Documenta 13 in Kassel. Een tweede in museum MUHKA, Antwerpen in 2012. Daarna heb ik nog regelmatig werk van hem gezien. Daarnaast heb ik van hem een catalogus aangeschaft. Hij vertelde, tijdens die lezing, dat in zijn kinderjaren de muren van zijn huis, een wigwam, zacht waren en dat je er tegenaan kon leunen, de muur ving je a.h.w. op.

De muur was de zachte overgang tussen binnen en buiten, terwijl in de huizen waarin wij blanken wonen, de muur een harde scheiding is tussen binnen en buiten. Hij legde uit dat er, voor zijn beleving, ‘betrouwbare elasticiteit’ zat in zijn muur. De muren uit zijn jeugd waren een soort stoelen, je kon er in gaan hangen/zitten.. De muur was een go between tussen binnen en buiten, niet een scherpe scheiding maar juist een verbinding. Binnen was bijna buiten, en omgekeerd. Zo had ik in ieder geval nog nooit over muren, of over begrenzingen, nagedacht. Een wigwam, een huis dat je op kunt pakken en meenemen, duidt op een nomadisch bestaan, dat een volstrekt ander aanpassingsvermogen verlangt dan wanneer er sprake is van een vaste woonplaats.

Je huis oppakken en meenemen naar een plek waar je overlevingskansen op dat moment groter zijn vind ik een fascinerend gegeven, omdat het zoveel zegt over de plek(ken) waarmee je je verbonden voelt. Zoveel zegt over de manier waarop je je tot andere landschappen moet verhouden. Jij en het landschap, een complexe zaak van geven en nemen. Onwillekeurig moet ik denken aan sommige villa’s van het Bauhaus, waarbij de scheiding tussen binnen en buiten slechts bestaat uit glazen doorzichtigheid. Bijvoorbeeld: villa Tugendhat van Mies van der Rohe in Brno. Symboliserend dat binnen en buiten twee kanten van dezelfde medaille zijn. Architectuur is licht, is leven, niks gemetselde muren met kleine openingen, waar het licht stiekem door naar binnen moet sluipen. Waarbij alles wanhopig schreeuwt: ‘er zij licht.’

Weg ermee, zonovergoten! Het naakte mensdier dat zo de natuur in rent, en zo ook weer de woning in, in een levenslustig va et vient tussen natuur en cultuur.

3

De eerste keer dat ik de V.S, bezocht, was op familiebezoek in Florida, in Miami. Het was In 1997. We hadden gevlogen op Orlando, zo’n kleine 400 kilometer ten noorden van Miami, omdat er op het moment dat wij wilden vliegen, geen betaalbare vlucht rechtstreeks naar Miami, beschikbaar was. Een gehuurde auto bracht ons van Orlando richting Miami, richting onze familie. We reden o.a. door een Idianenreservaat, waarvan de naam me helaas is ontschoten. Hoewel het mooi van natuurschoon was, zag de bebouwing die langs de weg lag er triest uit, en haar bewoners hadden een onverschillige jas aangetrokken. Er doorheen rijden mocht, maar wel doorrijden graag, niet stoppen, geen hartelijke ontvangst, en zeker geen toeristen trekpleister.

Toen we daar rondreden had ik het boek van Sebastián Barry nog niet gelezen, ik wist niet eens van het bestaan van de beste man. Het desbetreffende boek werd pas gepubliceerd in 2016, en wij reden daar in de late negentiger jaren rond. Tijdens die reis hebben we later wel kennis gemaakt met een plaatselijke Indianenstam, zij organiseerden een festival, ik vermoed speciaal georganiseerd voor de toeristen. Wij hebben daar o.a. een show gezien met een man en een alligator. Hij stak zijn hoofd in de wijd geopende bek van een alligator, een luguber, maar ook triest gezicht. We zaten ons, op een houten tribune, ongegeneerd te vergapen aan de ‘moed’ van de performer, terwijl de tristesse je om de oren vloog. Toen we na de show op het festival terrein rondliepen, hoorden we het helse kabaal van een ambulance. We begrepen bij navraag, dat in de volgende show, de alligator zijn bek weigerde te openen, terwijl het hoofd van de performer, dezelfde die wij gezien hadden, er nog in zat.

Het festivalterrein en de ‘feestelijke’ activiteiten aldaar waren eerder gênant dan leerzaam of amusant. Het enige interessante was een demonstratie van een zandschildering, waarbij de maker in het midden begon en zichzelf, al schilderiend, naar buiten werkte. Een methode waarbij jij zelf de schildering niet beschadigd. Maar de rest van de activiteiten daar was om kromme tenen van te krijgen. Als een mens zó het brood moet verdienen! Het kwam neer op ‘Indiaantje spelen’.

Wij besloten nooit meer naar zoiets toe te gaan.

In Florida leefden oorspronkelijk de Seminoles, onderverdeeld in drie stammen: the Seminole Nation of Oklahoma, the Seminole Tribe of Florida en Miccosukee Tribe of Indians of Florida, en daarnaast enkele onafhankelijke groepen. De groep die wij bezochten leefden in de Everglades, officieel een natuurlmonument, maar ook een moeras met veel alligators, schildpadden en (giftige) slangen. Deze stam, ik meen de Miccosukee, leefden daar in het moeras. Ergens tussen niks en nergens, langs de Tamiani Trail, een lange weg door dat moeras.

Je zou bijna cynisch gaan zingen: we’re on the road again’. Indianen hebben nu eenmaal een traditie van verkassen, omdat de voormalige vreemdelingen (gelukszoekers, in de huidige terminologie), de toekomstige ondernemende Amerikaanse Staatsburger, meestal blanke Europeanen, nou net dáár wilden wonen waar zij, de American Indians, al vaak eeuwen woonden, dus, dan ga je maar weer verkassen, anders wordt je uitgeroeid. Niet dat zij, de blanken, zoveel dapperder zijn, maar zij hebben betere wapens, en daar kom je een heel eind mee als het op vechten aankomt.

Het beroemde laatste verraad, gepleegd door de Europese kolonisten, in de vorm van een brigade, is de moordpartij op de Lakota (een stam van de Sioux) bij Wounded Knee in South-Dakota, op 29 december 1890. Daarmee was het laatste verzet van de American Indians, voorgoed geknakt. Een uiterst laffe moordpartij op zo’n 300 mannen, vrouwen, kinderen, en hun paarden. Bekend bij iedereen  die de 19e eeuwse Amerikaanse oorlogsgeschiedenis ook maar een beetje kent. Uiteindelijk zijn wij, de Indigenous Americans, in reservaten opgeborgen, en daar zitten we nog steeds. Regelmatig rijden er toeristen door onze reservaten. In sommige tref je activiteiten voor toeristen aan, in andere willen ze dat er doorgereden wordt..

De ‘boze triestheid’ van het armoedige reservaat waar wij doorheen reden,  is me nog lang bijgebleven.

Vooral niet

Vooral niet stoppen

Doorrijden a.u.b.

Zo hard mogelijk doorrijden

Op topsnelheid de geschiedenis door

De ‘vergeten’ schurende dagen van toen.


Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page