Marc Nagtzaam, Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing
Zondag, 6 december 2020
Als ik nu door mijn raam naar buiten kijk is het bijna donker. De lucht is transparant blauw, zoals de lichten van de boxen van mijn computer, of de letters aan de zijkant van de drie dikke dames van Weber in de mist. De daklijsten zijn zwart en zichtbaar. Vanachter de kale takken van de bomen schijnt het licht van de huizen aan de overkant.
Heb een Vondelparkwandeling gemaakt. Het enige wat rest in wat ‘de donkere dagen voor kerst’ wordt genoemd. Toen ik jonger was vielen ze niet op. Nu vallen ze als een steen. Daar zijn ze weer het jaar bijna voorbij.
Ik wandel via het Wilhelmina Gasthuisterrein naar het park. Langs de vrouwenkliniek. Stukje Eerste Helmerstraat – voor altijd van W.F. Hermans. Dan langs het huis met het torentje, waarin een tweedehandszaak gevestigd was naar het park. Het pand van de winkel voor curiosa is leeg. Zowel de etalage aan de Overtoom, als de etalage in de aanbouw aan het straatje. Dan rechts van mij een wand vol klimop. Ik bereik het park via het wilde pad achter de tennisbanen langs.
Het park is onmiddellijk mooi. De lucht is veel helderder dan ik dacht. Vanwege de lage stand van de zon kon ik thuis het licht niet meer zien. In het park blijkt alles nog helder. Het gras is groen. Er staat nog aardig wat brandnetel en waar het gras volledig verdwenen is, is de bodem vochtig zwart. Behalve het frisse groen op de grond, is er ook nog wat blad aan lage struiken. Het groen versterkt de heldere kleuren om me heen. Rood van een rugzakje voor mij. Blauw van acht benen in spijkerbroek gestoken ergens in de verte op het gras. Het is druk in het park en ik loop op rustig tempo door. Neem de zanderige kleinere paden zodat ik niet voortdurend voor joggers, fietsers en wandelaars met honden uit hoef te wijken. Een vrouw met een zwarte jas haalt me in. Ze maakt een ritmische schurend geluid als ze met haar armen langs haar heupen strijkt. Een vrouw met een rode jas is aan de overkant gaan lopen. Ik herken zulke types, mensen zoals ik.
Ik wandel langs de brede asfaltweg. De vijvers en weides zijn prachtig ondanks het gebrek aan blad. Steeds opnieuw die mooie open ruimtes. Het spiegelende wateroppervlak, vaak met eend. De randen zijn geschoren. Het riet is overal weg. Wat blijft is het geel van de treurwilgen en het tamelijk felle roestrood van kleine groepen moerascipressen. Het effect ligt voor de hand, complementaire kleuren. Ter hoogte van de rozentuin kijk ik naar links. De achthoekige grijze bakken. De prettige structuur van het vele blad, de fijne vertakkingen van bomen. Niet alle kleur is verdwenen. Hier en daar nog een vleugje roze of rood. Er rent een hond tussendoor een bal achterna. De hond is roodbruin. De bal is groen. Het lijkt alsof zijn sprint het fijne effect van het kriebelend blad versterkt.
Ik volg het asfalt en loop in het verlengde van de platanenlaan naar links. Aan mijn rechter oor het autogeluid van de Amstelveenseweg, recht tegenover mij door het lover de lichten en de constructie van een kinderspeelplaats met uitspanning. Tegen de achtergrond van de grote dure, negentiende-eeuwse huizen van de oorspronkelijke bezitters en oprichters van het park.
Nu heb ik de bocht gemaakt en loop ik weer in de richting van het Leidseplein. Er komen heel veel, heel veel fietsers en wandelaars langs. Ik tel, het zijn zeker twaalf fietsen in 10 seconden. Nu kan ik een ruwe schatting maken van het aantal mensen in het park. Stel dat ik …, nee, dat is onzin. Hoewel ik denk dat de verhouding fietsers: wandelaars, 1:4 zou kloppen. Zeker als je de mensen die op de wandelpaden lopen, waar de fietsen niet mogen komen, meetelt. Ik kijk naar de mannen die met losse handen fietsen. Ik zier er in één oogopslag zeker vijf. Waarom hoop ik toch iedere keer dat ze op hun bek zullen gaan? Die met het blauwe shirt en de rode baard, die met het donkere sportshirt aan die op hoge snelheid zijn vriend volgt met een soortgelijke fiets. En een hele jonge jongen, die ik niets kwalijk neem.
Het eerste kale veld in het oude deel van het park. Het tweede kale veld, waar de ooievaarsnesten staan en een oude ijskelder is waar tuingereedschap opgeslagen wordt. De struiken zijn gesnoeid. Het riet is gestoken en de bomen zijn waar het nodig is van gevaarlijke en overtollige takken ontdaan.
Ik passeer een derde open vuilnisbak, een verrijdbaar ding, zwart met een grote schuifdeksel bovenop. De groene kunststoffen prullenbakken, op hun gegalvaniseerde benen zijn vol. Veel mensen dragen koffiebekers mee.
Ik loop langs het grote veld, dat het hele park breed is, vlak voor de brug over de van Baerlestraat bij de Vondelbunker. Van hieruit kan je, zeker nu de bomen kaal zijn, alles overzien: de Vondelkerk als achtergrond van het beeld van Vondel, dat op een zandgele sokkel op een heuvel staat. Het draagt een tamelijk vreemde tekst, iets over moeder van het vaderland en vader van de stad Amsterdam, of zo…Ik zie de lichten van het terras van wat ooit het filmmuseum was, de pijlers van de brug met de fonteinen ernaast en de muzikanten eronder. Ik zal het park bij het grote negentiende-eeuwse gebouw van de Amsterdamse Huishoudschool verlaten. Je kunt als je langs het gebouw loopt waarin lange tijd een jeugdherberg gevestigd was, het smalle straatje bereiken dat naar het Leidseplein gaat. Daar loop ik graag omdat het er redelijk rustig is. Het lijkt een vergeten straatje. Voor mij zie ik een rat de weg oversteken. Het dier loopt van het park naar de huizen.
Eerste het enorme gebouw van de voormalige huishoudschool, chalet-stijl en heel groot. Dan een nieuw gebouw dat leeg staat. Ben benieuwd wat er komt, ziet er tamelijk arrogant uit. Dan enkele rustieke lage huizen. Op de hoek van de binnenplaats een mooie oude conifeer die wordt afgetopt door donkere klimop. In de verte het gouden uitbouwtje van een nutteloos stuk architectuur dat door Rem Koolhaas ontworpen werd. Het ziet er goedkoop en dwaas uit. Nog steeds. De etalages van de winkelpanden in het Koolhaasgebouw, aan het Leidseplein zijn verlicht, broodjes, sportschoenen, Club med. De lucht kleurt nu langzaam rood. Zo’n dwaas diep roze rood. En ik kijk naar de hemel aan mijn linkerhand, waar het park was. De lucht heeft er horizontale strepen: Helder grijsblauw waar de hemel aan de aarde grenst, dan rood, heel ijl, dan weer blauw, dan weer rood, alsof het een Engels kledingstuk is. Ook de gebouwen aan mijn rechterhand hebben een rode weerschijn, versterkt door velerlei lampen; lichtreclames, kerstmatten en muppies.
Ik zie de luchtige zonsondergangsstrepen als ik de overtoom overzie, ik ontmoet ze in de Eerste Helmer weer; het stuk dat aan de Nassaukade grenst. Dan de Kinkerstraat, dan .. De strepen verdwijnen langzaam. De lucht is nu nog enkel rood. Bij het kruispunt van de Kinkerstraat met de Nassaukade verzamelen zich de auto’s. Hun lampen een indringende compositie. En Route 140.