Marc Nagtzaam, Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing
Maandag, 5 oktober 2020
Slecht geslapen. Werd wakker rond 4.00 uur en er stak een storm op in mijn kop. Waarom dat groen. Waarom schrijven over groen, iedere keer opnieuw? Moeilijk te verwoorden.
Tijdens een vergadering een aantal jaar geleden vertel ik een klein gezelschap over mijn plannen. Gaat over wandelen en behoefte aan buiten en wind. Ik weet niet precies wat ik wil, wél wat ik niet wil, geen buitenkunst bijvoorbeeld. Zo lelijk! Een grote foto van iets in Canada, ik noem maar iets, in de open polder. Tussen de watervolgels. De velden zijn nat. Maar er staat een gegalvaniseerd rek voor met een foto op doek erop, enkele rubberen ringen losgeschoten, het doek met de foto aan één van de hoeken hard klapperend heen weer gaat. Een gat in je gezichtsveld…”
Het gezelschap kijkt me aan. Waar heb ik het over?
Als ik behoefte heb aan wind, trek ik mijn rubberlaarzen aan en ga naar buiten.”, zegt iemand die in ‘de media’ werkt. Wat ze schrijft legt nog iedere dag aan haar vader, een journalist, ter correctie voor. Je moest een weten hoeveel Engelse termen je gebruikt als je schrijft”, zeg ze: Zoveel Engels, zonder dat je het merkt.
Ik gebruik nooit een Engelse term als ik schrijf, mopper ik in gedachten. Nou ja, nooit? Zelden! En ik heb geen antwoord op haar pragmatische omgang met de behoefte aan wind en buiten.
Natuurlijk, denk ik weifelend, ik ga ook naar buiten, maar daar maak je nog geen kunst mee. De consequenties van dat tweede deel van die gedachte, ‘daar maak je nog geen kunst mee’, komen tijdens die vergadering niet bij me op. Ze jagen ze me na nu ik niet slapen kan. Je behoefte aan groen is niet pragmatisch, denk ik. Het is, het is, en ik denk aan dat gelukkige gevoel dat ik heb als de lucht blauw kleurt, nadat ze de hele dag wit grijs is geweest. Dat gelukkig gevoel als ze grijs is en het regent. En ik denk aan het geruis van de wind als ik fiets.
Bij LeGoff lees ik een hele mooie zin: “Over twee rijen bomen – op pag. 400.” Groen is van alle tijden.
En toch wil ik groen. Ik wil erin verdwijnen. Maar mijn groen is geen natuurbeleving. Wat dan wel?
Al wandelend kom ik tot rust. Alleen! Ik zou voor geen goud met een ander willen wandelen. Dat ik alleen ben is cruciaal. Dat ik dat gevoel van groen in allerlei vormen, op willekeurige momenten kan herhalen, is ook heel belangrijk. Dat er sprake is van een verloop van kleuren en licht, van ritme en steeds wisselende composities. Maar, het is pas een verhaal als er een einde aan komt. Als het vorm krijgt.
Autowegen. Min of meer concentrische cirkels. Het verloop van de seizoenen. Het vuil op straat. De woningen en gebouwen, de oudbouw en de nieuwbouw. Het verhaal krijgt vorm, maar mijn verlangen schijnt eindeloos. 3×3=9 Voor Duchamp was dat de eeuwigheid. De eeuwigheid interesseert me niet. Een zekere voortgang wel. Een spiraal die gevormd wordt door een schijf met een reeks niet-concentrische cirkels te laten draaien. Er ontstaat een spiraal met ‘een richting’: je wordt meegezogen de diepte in, of juist omhoog, een vortex, een helix, de toren van Babel. Een idee dat Duchamp in de reeks films die hij met Man Ray maakt: Anémic-Cinéma herhaalt.
Zou hij bij het 3D-effect van dit experiment ook aan 3×3 hebben gedacht? Ik bekijk de film op Youtube: Optische effecten / retinaal / Boos oog / Ritme / Verschillend tempo’s / verschillende vormen: dik en traag als stroop, een bol, snel naar beneden en naar boven, al naar gelang de cirkels getrokken zijn. Hand in een mandje begrippen en dan roeren: een nieuwe orde scheppen, categorieën en classificaties overhoop gooien. Dat laatste is niet alleen een verwijzing naar de teksten van Anémic-Cinéma. Het gaat ook over sommige jonge kunstenaars… De genen die een nieuwe geschiedenis willen schrijven. Hun eigen ervaringen, cultuur en kleur terug willen zien / in willen brengen. Soms ‘speel’ je met taal en categorieën. Categorieën zijn handige opbergdozen. Behalve aan groen en linguïstiek denk ik aan verhalen. Is het mogelijk om een verhaal te schrijven vanuit een strikt persoonlijk perspectief over mensen die daadwerkelijk bestaan, en waar anderen heel anders over denken. Of, van wie de beschrijvingen heel anders zouden worden als je daadwerkelijk met iemand spreekt en / of onderzoek doet.
In de middag wandel ik door het Vondelpark. Het regent nog steeds heel hard. Het is een route die ik normaalgesproken fiets, maar ik heb wat tijd en op de fiets kan ik mijn paraplu niet meenemen. Het is fijn om in de regen buiten te zijn. Ik wandel via het laantje tussen het gebouw van de GGZ en het Jacob van Lennepkanaal. Dat is fijn om te doen, met de fiets kan dat niet. De trap is onhandig. Ik loop langs het gouden gebouw, waar ik me maar niet meer te veel over erger. Het is een project van een van de grote woningcorporaties en er wonen studenten en statushouders bij elkaar. En ik kijk naar de smalle jonge bomen omdat ik al fietsend had gezien dat ze inmiddels roodachtig zijn. Omdat ik ook een bril nodig heb om in de verte te zien, heb ik geen enkel idee wat voor een boom het is. Nu ook nog niet echt, maar het is een esdoorn-soort, met mooie hele kleine blaadjes. Ze kleuren rood en geel, evenals de enorme bladeren van de klimmende esdoorn tegen de muren van de huizen van het Harmoniehof.
De straat is nat. Het Vondelpark is natter. De kastanjes met hun bruine bladeren, alsof ze kapot zijn. Een gele boom in de verte, iets exotisch denk ik, een acacia zal het niet zijn, de platanen, de moerascipressen met hun prachtige gevederde takken. Tussen de bomen door zie ik de heuvel waarop Vondel zit. Het beeld is omzoomd met een prachtige border. Het heeft lang geduurd totdat ik begreep dat alleen bij de negentiende-eeuwse residuen, het beeld van Vondel op de heuvel, de muziektent in het water kleurrijke borders zijn geplant. Het regent nog harder. Het water in de vijvers is donker en heeft een spikkelstructuur van de vele dikke regendruppels, op de plassen langs de weg vormen zich grote luchtbellen. Ik hoor een wagen achter mij rijden als ik vlakbij de gemeentewerf langs de enorme plas op de weg kom. Gelukkig haalt de rood witte wagen mij niet in, maar verdwijnt hij op het terrein van de werf.
Dan regent het even niet. Ik sluit mijn paraplu en groet een kennis die een galerie heeft bij mij in de buurt. Het is een bijzonder aardige man. Hij draagt een mooi geruit tweetjasje. De middelste knoop spant om zijn buik. Toch ziet hij er lekker uit. Ik praat met hem over een kunstenaar en weet niet of dat handig is. Ik zie hem denken. Dan begint het weer te spetteren. Langs de Kostverlorengracht loop ik terug. Door het buurtje waar Hermans is geboren. De acacia’s komen inmiddels boven de daken van de huizen uit. En Route 120.