Ondanks mijn verkoudheid ben ik gisteren naar de opening van ‘Traces’ geweest, een tentoonstelling in Upstream Gallery. Ze ligt achteraan de Van Ostadestraat, bij de van Woustraat. Eerst maak ik een lange wandeling door Amsterdam. Dan bekijk ik de tentoonstelling.
Het is lang geleden dat ik een galerietentoonstelling bezocht en ik weet niet helemaal wat ik verwachten kan. Op de lijst van deelnemende kunstenaars staan grote namen zoals Stanley Brouwn en Marinus Boezem, namen van kunstenaars waarvan ik ongeveer weet wat ze doen, Marc Bijl en Jeroen Jongeleen, en de namen van twee kunstenaars, Ryan Foerster en Michael Part, die ik niet ken. Bovendien vraag ik me af of deze tentoonstelling een accrochage is, zo’n rommelige groepstentoonstelling ter afsluiting van het seizoen of, zoals het persbericht suggereert, een kleine presentatie met de focus op een bijzondere inhoudelijke samenhang.
Bij bezichtiging lijken beide beschrijvingen van toepassing. De tentoonstelling is klein en rommelig, maar niet zonder mooie momenten. Eigenlijk worden in ‘Traces’ twee motieven onderzocht. Het gaat over vingerafdrukken en een enkele voetspoor (Jongeleen, Boezem, Brouwn) én over de sporen van ‘quirky’ chemische processen (Foerster & Part) die o.a. tot (fotografische) beelden leiden. Het anarchistisch balorige werk van Marc Bijl zit daar ergens tussenin.
Het eerste werkje in de galerie waar ik me op kan concentreren is een glasplaatje vol vingerafdrukken van vinyl dat op een schapje staat. Het verbeeldt een wolkje en leidt een kleine tentoonstelling in de tentoonstelling in. In een afgescheiden ruimte hangt een tweede werkje met vingerafdrukken, ‘Épreuve d’Artist’, een werk van Marinus Boezem uit 1971 met een fotootje van zijn duim van voren, de nagelkant, en een afdruk van het mooie cirkelpatroon op de huid. Er hangt nog een tweede werkje met duimafdruk, Brouwnist No. 957760. Hier brengt Boezem een ode aan het werk van Stanley Brouwn. Werk van die laatste is ook op de tentoonstelling te zien en bestaat uit een boekje uit 1971, ‘steps’. De route langs de kunstenaars is goedgekozen. Van de concrete aanpak van Jongeleen die, althans dat suggereert de titel ‘Fingerprints as Corpus Delicti’, naar popcultuur verwijst, via de gepassioneerde Boezem, naar de uitgebeende presentatie van Brouwn. Zij is mager, helaas. Ik fantaseer er graag wat bij, maar een boekje alleen is toch wat weinig.
Boezem, Brouwn, Jongeleen, dat de link bestaat is bekend. Wat zij precies betekent is moeilijker. Namaak? Bewondering? Voortzetting? Ik heb in ieder geval grote sympathie voor Jongeleen. De werken ‘Running Shape’ (2013) en ‘Traces / Looking for the Perfec Square, (Portal)’ (2013) zou ik zo willen hebben. Hoe vaak staar je niet naar de hemel in de hoop dat die zinloze condenssporen, of ‘contrails’ een betekenis hebben? En dan maakt Jongeleen iets dat omgekeerd evenredig is aan de Chileense Nazkalijnen. Hoe graag wil je het wat saaie paralellogramperspectief van Jan Dibbets niet een keer overstijgen? De rennende man op het voetbalveld van ‘Running Shape’ doet z’n best.
Ook curatoren maken van het werk van Brouwn en Boezem gebruik als referentie-materiaal. Tijdens de expositie Father, Can’t you see I’m Burning in De Appel was dit het werk ‘If you’d like to see this photo in colors, burn it’ (1967-69)van Boezem. Het is geen toeval dat dit werk, evenals ‘Brouwnist N0. 957760’ de vorm van een ansichtkaart had, in dit geval gericht aan Peter Struycken en zijn vrouw. Zelf zou ik graag een phonedrawing van Stanley Brouwn re-enacten (overdoen). Ik koester een pagina uit Dé-coll/age, een tijschrift uit 1964 met scripts, of te wel: ‘how to phonedraw a ship’ (…) Choose 12 warehouses; firms; shops et cetera. In the drawing the numbers 1 till 12) in the streets (a, b c d e f g h) so that they form a ship. (…)
De chemische processen zijn nummer twee. Met dit onderdeel van de tentoonstelling heb ik meer moeite. Het is kleurrijker en net iets groter werk dan de meeste conceptuele bijdragen, maar het toeval speelt bij het ontstaan een dermate grote rol dat het me eigenlijk koud laat. Sigmar Polke, moet ik denken, en aan toverkunst. Chemie wordt in handen van een kunstenaar/leek helaas al heel snel ALchemie. Het verbaast me dan ook niks dat ik als ik op internet naar informatie over Michael Part zoek en de pagina van Galerie Andreas Huber open, een link vindt naar een artikel met de titel ‘Visuelle Alchemie. De ondertitel van dit essay van Cristoph Bruckner luidt: ‘Zur künstlerischen Praxis von Michael Part’.
Natuurlijk is het niet zo dat ik chemische processen oninteressant vind, maar het is moeilijk te beoordelen wat de kunstenaar wil als hij iets in een bijtend stofje duwt en afwacht. Als je niet weet hoe het gaat, lijkt het vaak heel wat. Maar is dat ook? Alles groeit, plakt, mengt en verandert immers, zowel in de fabriek als in de natuur. Michael Park laat veel zilver op koper zien en fotogrammen. Ik moet aan een gegalvaniseerde ansichtkaart uit Oostenrijk denken met een afbeelding van Keizer Frans Joseph en zijn vrouw. Tassilo von Blittersdorf, een bevriend kunstenaar, galvaniseerde, zo gaat het verhaal, bijkans alles wat hij zag. Maar wat Part en Foerster doen, is specifieker en heeft bovenal met vroege fotografie te maken. Karen Rosenberg schrijft in de New York Times naar aanleiding van een tentoonstelling in in Martos Gallery (NY): “Ryan Foerster practices a fetching, free-spirited form of photography in which mistakes and accidents are valued and much is left to chance”. En inderdaad, wat ik op internet zie prikkelt ook mijn nieuwsgierigheid. Rosenberg stipt zijn gebruik van ‘quirky’ processen aan, procédés uit de tijd dat de fotografie nog in de kinderschoenen stond. Maar om het werk van Part en Foerster echt te beoordelen zou ik toch meer moeten zien. De grens tussen interessante toevallen en slordige willekeur is dun, en misschien dat ik daarom het werk van Marc Bijl met enige argwaan bekijk.
‘The Grunge Control’ (2014) is een gouden vierkant gemaakt met beton, verf en spray op canvas. In het persbericht wordt beschreven hoe Bijl het gewelddadig bewerkte (met schuurmachine) totdat de spieramen zichtbaar werden. Met chemie heeft dit werk dus niets te doen. Iedere overeenkomst met de andere kleurrijke werken in de galerie berust op toeval. Wel bevat ook dit werk een verwijzing naar Sigmar Polke. Ook hij liet in de jaren tachtig de achterkant van zijn schilderijen aan de voorkant doorschemeren. De kleren van de keizer; van dik hout zaagt men planken. Hoewel ik Marc Bijl een slimme kunstenaar vindt, kan zijn manier van werken ook tamelijk kort door de bocht zijn. Dat vind ik in ieder geval van ‘Symbolic V – Internvention Janovitz Brucke’ (2014). De video wordt getoond op een monitor op vloerhoogte, dus moet ik erbij gaan liggen om iets zien. Dan krijg je beelden voorgeschoteld van het plaatsen van twee namaak-bergen zand en steen, en wat daarmee gebeurde. Kortom, middenbermkunst, aardig maar niet spectaculair. Bij Marc Bijl heb ik vaak het gevoel dat hij me beetneemt. Jammer dat dat niet slijt.
Traces │ 31.5 – 18.7.14 │ Upstream Gallery Amsterdam