Hoewel het een van de leukste tentoonstellingen was die ik in de afgelopen twee jaar bezocht, heb ik nog niet over Paden naar het Paradijs in Rijksmuseum Twente geschreven. Ik moest dan ook nadenken over het kader waarin ik deze opmerkelijke expositie, samengesteld door Atte Jongstra, bespreken kon. En, ook al is er misschien geen groter verschil denkbaar, ik kies voor een vergelijk met de drie curatorententoonstellingen die ik in de afgelopen weken beschreef. Twente maakte. Ik denk dat de overvolle, fantasievolle, maffe en erudiete tentoonstelling een opsteker voor jonge curatoren zou kunnen zijn.
De tentoonstellingen van de jonge curatoren, I Prefer Not To in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, Sometimes Something Happens, de eindexamenpresentatie van de Jan van Eijck Academie bij Galerie Fons Welters in Amsterdam en Father Can’t You See I’m Burning in De Appel, zijn leeg. Die van Jongstra is overvol. Het ene gaat over actuele kunst, het andere over kunst en geschiedenis, maar in beide gevallen is de aanpak ook filosofisch en ‘talig’. Kom met mij mee in de Leegte, dichtte de flamboyante kunstenaar Yves Klein in een vertaling van Gerard Reve.** Zouden het horror vacui van de een en het taboe op beelden van de ander, iets met elkaar te maken kunnen hebben?
(…) we richten ons vizier nu wel beduidend breder door ons te richten op de complete menselijke verbeelding. *
Om op gang te komen wil ik eerst laten zien in welk opzicht de doelstellingen van de exposities op elkaar lijken. Een doelstelling is geen enkelvoudig ding en heeft pragmatische, inhoudelijke en artistieke componenten. Om aan deze diversiteit recht te doen, verwijs ik zowel naar de van opdrachtformulering als naar het thema van de exposities.
De doelstelling van Paden naar het Paradijs komt het beste naar voren uit de opdrachtsituatie en de omschrijving van de opdracht door Rijksmuseum Twente. Jongstra werd gevraagd om een expositie met met items uit de vaste collectie te maken in 2011. Toen werd bekend dat de Rijksoverheid de subsidie voor het museum zou intrekken. Zijn tentoonstelling werd een onderdeel van het nieuwe beleidsplan. Doe iets met de collectie, leek het museum te zeggen, want: “Geen enkel ander rijksmuseum kan met zoveel topstukken zo’n lange periode in onze kunstgeschiedenis illustreren. Van de late middeleeuwen tot de vroege 21e eeuw”, zegt de directie. “Het resultaat is een ‘roman in twaalf zalen’ met daarin een hoogst originele kijk op de collectie van RMT. Paden naar het paradijs is één van de beste voorbeelden van onze inhoudelijke visie. RMT was en is een kunstmuseum. Dat blijft zo maar we richten ons vizier nu wel beduidend breder door ons te richten op de complete menselijke verbeelding.”
Hoewel Jongstra zich als kunstenaar natuurlijk helemaal niet met welk museumbeleid dan ook bemoeit, betreft dit beleid hem wel degelijk. De schrijver kreeg de opdrach, omdat het museum hoopte dat hij met zijn manier van werken de reikwijdte van de beeldende kunst in het museum zou vergroten. Daarbij dacht men aan een nieuwe plek voor kunst en musea in de samenleving. In dat opzicht sluit de opdrachtformulering van het museum bij de doelstellingen van de jonge curatoren aan.
Bij I Prefer Not To luidde die opdracht vrij vertaalt: hoe maak je een tentoonstelling over luiheid – in een samenleving die economische productie vereist en een beeldende kunst die vlijt veinst. Bij Can’t You See I’m Burning, is de vraag min of meer: hoe kan kunst functioneren in een situatie waar beeld volledig commercieel geworden is en kunst mensen koud laat? Mensen lopen immers zelden warm voor kunst, tenzij iconische werken ter veiling gaan. Obsceen Veilingrecord, kopte het NRC enkele dagen geleden, 543 miljoen euro. Sara van Lamsweerde speelt met haar performance Tell/Sell op die werkelijkheid in. Zij giet een verhaal in de vorm van een kunstveiling. Tot slot Sometimes Something Happens. Deze tentoonstelling thematiseerde het toeval in het licht van het nieuwe concept dat Lex ter Braak voor de postacademische cursus van de Jan van Eijck Academie in Maastricht ontwikkelde.
Leeg en Vol
Het streven (de doelstelling) om kunst in een bredere maatschappelijke context te plaatsen, verbindt de tentoonstelling van Jongstra met die van de jonge curatoren maar werkt zeer verschillend uit. Bij de curatoren zijn de zalen tamelijk leeg. Er vinden immers veel performances plaats en sommige installaties zijn buiten de tentoonstellingszalen te zien. Dan denk ik aan Sphere van de dichter, fotograaf en beeldhouwer Justin Gosker in De Appel. Hij hing een grote met zwart pigment besprenkelde bol van polystereen aan het plafond in een ruimte tussen de muren waar zich een trappenhuis bevind. Uiting van leegte zijn de snippers papier van de vormgever Dongyoung Lee in een hoek van Galerie Fons Welters, of de hangmatten met rondgestrooide van internet gekopieerde literatuur en koptelefoons van kunstenaarsgroep Etcetera… in het SMBA, een werk dat over ijdelheid, vakantie en eilanden gaat. De bredere maatschappelijke context is hier blijkbaar gediend door het ontbreken van beelden, wat de kunstenaar de mogelijkheid biedt om al handelend op te treden.
Bij Paden naar Paradijs is het vol. Jongstra vult twaalf tentoonstellingszalen. Zij corresponderen met twaalf hoofdstukken (of categorieën), die de al dan niet geplaveide paden naar het Paradijs verbeelden. Iedere zaal bevat een of meerdere collecties. De objecten, sculpturen en schilderijen zijn zo gerangschikt dat zij een verhaal vertellen. Het een en ander herinnert aan de antropoloog Pitt Rivers, die de voorwerpen in het naar hem vernoemde Britse museum van primitief naar geciviliseerd had gerangschikt – een illusie met een sterk esthetisch effect. Ook Jongstra schept met zijn verzamelingen en deelverzamelingen een nieuwe werkelijkheid. Topstukken, naast weinig getoonde oude schilderijen, tekeningen, naast spectaculaire hedendaagse kunst van bijvoorbeeld Emo Verkerk en Jan van der Pol. Bijeen gebracht in categorieën als: Het Hygiëne Bureau, Verkeersveiligheid, Neocapaciteit en nog veel meer. Jongstra is dus geenszins direct bij zoiets als ‘een brede maatschappelijk context van beeldende kunst’ betrokken, via een omweg brengt hij echter leven in de brouwerij. Een star en aan conventies gebonden expositiebeleid komt in beweging, zoals hij eerder als gast-archivaris het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle tot leven wekte. Het resulteerde in de roman De avonturen van Henry II Fix.
Neowetenschap
Jongstra is gelegenheidscurator met een grote kennis van de negentiende eeuw. Dat heeft zijn opzet bepaald. De tentoonstelling is opgebouwd uit een geniale mix van citaten en paraphrasen, waaruit zowel zijn kennis van museologie, als zijn fascinatie voor de filosofie van het categoriseren spreekt. Atte heeft in neowetenschappelijke traditie op eenzelfde manier de paden naar de hemel bestraat. Van Pit Rivers tot Ludwig Wittgenstein als schrijver kan Jongstra putten uit vele bronnen. Gustave Flaubert, die zijn leven lang studeerde om de domheid en wijsheid van zijn dagen in zijn boeken vast te leggen.
Michel Foucault, die in het voorwoord van De Woorden en De Dingen naar een verhaal van Luis Borges verwijst die een prachtige absurde categorisering bevat, regelmatig aangehaald wanneer de absurditeit van museale rangschikkingen moest worden beschreven. Er zijn genieën uit de beeldende kunst en de literatuur, deelverzamelingen met naïeve werken, historische prenten en objecten. Er is een idiote veelheid plaatjes, écht en van internet geplukt: bijbelcitaten, verzinsels, waarheden. Zij komen terug in het tijdschrift ‘Paden naar het Paradijs’ dat in het kader van de tentoonstelling werd uitgegeven. Kortom, de tentoonstelling is fijn, maar een interpretatie schier onmogelijk. Eén ding staat als een paal overeind, uit de veelheid doemt een aangenaam verwarrend mensbeeld op.
Kom met mij in de leegte **
Jongstra gebruikt een enorme hoeveelheid beelden, niet vreemd dat je dan aan een horor vacui moet denken. Bij de tentoonstellingen van de jonge curatoren gaat het waarschijnlijk eerder om beeldangst, alsof er sprake is van een taboe op het beeld. In dat opzicht zijn de jonge curatoren die zich bezig houden met conceptuele kunst het tegendeel van de schrijvende, verzamelende tentoonstellingsmaker. Het omgekeerde is niet ondenkbaar, dat Jongstra moeite heeft met de steriele leegte van veel conceptuele kunst. Hij is geen beeldend kunstenaar en zal zich niet openlijk verzetten. Grayson Perry, die in 2003 de Turnerprize won, deed dit wel. Hij zette zijn angst voor de leegte om in een barokke, menselijke kunst. De tentoonstelling, Tomb of an Unknown Craftsman, die hij in 2012 voor het British Museum in Londen maakte, lijkt in sommige aspecten op De Paden Naar het Paradijs. Perry plaatste zijn eigen werk naast bijzondere objecten uit alle culturen van de wereld. Waar Jongstra om zijn standpunt te benadrukken voor de vertekende beeldende werkelijkheden van psychiatrische patiënten en gekken kiest.
Er zijn dus voldoende verschillen. Maar zowel Jongstra als de jonge curatoren werken vanuit liefde voor taal en een obsessie met beeldmateriaal en plaatjes. De performance van Michael Portnoy in de Appel, die de IJslandse illustratrice Rán Flygenring tekeningen laat maken waarop verbeterde kunstwerken te zien is, is een voorbeeld van een toenadering. Behalve soortgelijke uitgangspunten hebben de tentoonstellingen ook eenzelfde effect. Zij reflecteren op een actuele maatschappelijk situatie vanuit kritiek op een slaafs geloof in wetenschap en een al te groot vertrouwen in de rationele mens.
Paden naar het Paradijs│ curator, Atte Jongstra │ 19.9.13 – 25.1.15 │Rijksmuseum Twente Enschede
* 500 dagen… een blik op de toekomst van het Rijksmuseum Twente
** Omdat ik het gedicht voor het eerst in een stuk van A. Dautzenberg lees, ga ik na waar het vandaan komt: www.avondlog.nl