vrijdag 12 juli 2013
Lezen is iets anders dan veel lezen, bedacht ik vanochtend. De afgelopen maanden zie ik soms stemmen. Met een boek, of zelfs de gedachte aan een boek, kruip ik in de belevingswereld van een ander. Daarom kocht ik ‘Ich zeigne das Gesicht der Zeit’ van Joseph Roth. Omdat ik bij het vluchtig bekijken van het boek getroffen wordt door een regel die over het schrijven gaat, het schrijven van essay’s; En omdat ik de man van die Weiße Rose aardig vind en omdat ik zo gevolg geef aan mijn streven om de 19e en 20e-eeuwse Duitse literatuur wat beter te leren kennen. Gelezen heb ik het boek nog niet en als ik het ter hand neem om de titel te checken zie ik dat er een kleine dode blauwgroene vlinder op ligt. Eén van de gekrulde voelsprieten is afgebroken.
Ik was er nog niet aan toe gekomen om een korte beschrijving te geven van XXXL Painting in de onderzeebootloods in Rotterdam. Heb er mooie foto’s van gemaakt – en ik weet dat het wat nuverig is maar we vonden de expositie van Klaas Kloosterboer het spannendst. In de loods is het werk van drie schilders te zien: Klaas Kloosterboer, Chris Martin en Jim Shaw.
Jim Shaw daar heb ik werkelijk moeite mee. De theatraliteit van zijn werk stuit me tegen de borst. “Voor mijn dochter is het de echte wereld”, zegt hij in een video-interview, terwijl hij uitlegt hoe zijn schilderijen en installaties gerelateerd zijn aan de wereld van muziek en media. Hij verbeeldt in zijn werk een fictieve religie, en hoewel ik deze interesse begrijp en zijn aanpak zelfs kan volgen, vind ik het kitsch. Als ik deze uitspraak doe, stel ik zijn verrichtingen tegenover die van bijvoorbeeld Mike Kelley en Paul McCarthy. Ook hun werk is theatraal. Tegelijkertijd is het schrijnend en ‘echt’. Kelley heeft het over zichzelf op een melancholische en persoonlijke manier. En het werk van Paul McCarthy ervaar ik zelfs als een tamelijke streng en systematisch onderzoek naar de relatie tussen persoonlijke symbolen en het gebruik van dezelfde symbolen in de (massa)media. Dit in acht genomen is het werk van Martin dunne soep, smakeloos. Ook zijn muziek stelt niets voor. De Art-Tube documentaire van Kuba Szutkowski begint met een slappe grunt van de kunstenaar. Nee, dan de grunts van Matt Stokes in The Distant Sound, die ik in 2011 in De Hallen in Haarlem zag: Dat was muziek en bovendien een geweldige video.
Ook Jim Shaw heeft in het interview een verwijzing naar een zoon of dochter nodig om over zijn werk te spreken. Daarmee wordt het werk van beide Amerikanen, hoe verschillend dan ook, gekenmerkt door datzelfde merkwaardige verlangen om jongeren te bereiken en wellicht – dat is zelfs waarschijnlijker – om zelf jong en hip te zijn. Is dat niet vreselijk ouderwets? Want je bent immers jong óf je lijkt op types zoals Gabriel Kousbroek en Arthur Amerongen. Zij herhalen keer op keer dat zij ooit rock en roll zouden zijn geweest. Zij lullen uit hun nek en hanteren een specifieke grammaticale vorm als een leugen. Zij hadden een wild verleden, écht? Toch kan ik Shaw net wat beter verdragen dan Martin. Ik vind zijn paddenstoelen en pur schuim-schilderijen ook wel grappig wild. Ze hebben in ieder geval niet de hele tijd verhalen of muziek van buitenaf nodig om te bestaan.
Dat leidt dus vanzelf tot het werk van Klaas Kloosterboer, dat gelukkig helemaal niets nodig heeft, behalve zichzelf. Ook Kloosterboer geeft op het filmpje uitleg bij zijn werk. De interviewer heeft voor een alternatieve vorm gekozen om zijn woorden weer te geven. Hij krijgt drie keer de kans om te vertellen wat zijn werk betekent en als hij klaar is, weet je eigenlijk nog niets. Maar, als je het werk in de Onderzeebootloods bekijkt en wat langer stil staat bij de video’s van Kloosterboer die op enkele motoren achter de metershoge doeken te zien zijn, spreekt zijn werk voor zichzelf.
In een bizarre video draagt een figuur een stug en tamelijk idioot pak dat uit wit schilderslinnen is gemaakt. Hij kan amper bewegen en probeert een enorme logge kwast te hanteren. Wat is dat? Schilderen? Waar doe je al die moeite voor? Wat vermag het schilderij? De kleurrijke grote werken van Kloosterboer schuiven door de ruimte. Zijn clownspakken, die in andere, kleinere ruimtes veel groter lijken dan hier in de enorme hal, spelen een hoofdrol in het surreële spektakel. Waarom schilderen? Waarom? Waarom ik? Twee grote proppen schilderslinnen die als vuilniszakken over het asfalt worden gesleept; Twee simpele triplex kubussen die elkaar raken, ieder vlak met grote steken aan het andere genaaid…
Het werk van Kloosterboer is vol vragen over schilderkunst en waar het werk van beide eerder genoemde schilders van een valse nostalgie getuigt, een wat wereldvreemd verlangen naar de ‘echte wereld, is zijn werk van nu. In die hoedanigheid kan het daadwerkelijk tussen twee generaties bemiddelen. Dat merk je als je zijn werk tussen dat van andere schilders ziet, zoals vorig jaar in Arti et Amicitiae en in de Bijlmermeer. Daar vormde het een verbinding tussen het modernisme van het begin van de twintigste eeuw en het streven van jonge kunstenaars aan het begin van de één-en-twintigste eeuw. Niet alleen omdat Kloosterboer formele aspecten van het schilderen met persoonlijke combineert, maar vooral omdat hij open is over de gêne die het schilderen met zich meebrengt. Zo evoceert zijn werk een nieuwe vraag: Is het werkelijk de rock’n roll-achtige overmoed die jonge kunstenaars anno 2013 kenmerkt, of is het de gêne. De schaamte dat zij zich tegen beter weten in gelieerd hebben aan een professie die niet zomaar in het centrum van de belangstelling staat, aan een medium dat niet zomaar en democratisch door iedereen wordt begrepen en bewonderd?
Klaas Kloosterboer │XXXL Painting│ 8.6 – 29.9.13│ Onderzeebootloods Boymans van Beuningen Rotterdam