Religie in beperkte zin interesseert me niet. Betekenisverlening in ruime zin des temeer. Het is een activiteit van mensen die niet kan verdwijnen. In dat opzicht ligt de interesse in spiritualiteit en fysieke ervaringen van Wineke Gartz en Lorelinde Verhees, maar ook Jennifer Tee of Melanie Bonajo voor de hand. Maar het denken over religie gaat wat mij betreft niet over zingeving als eenrichtingsverkeer. Het is een anarchistische activiteit die ruimte schept voor de vele verschillende manieren van beleven en denken die mogelijk zijn. Een anarchisme dat het platte politieke, economische en positivistische denken relativeert.
Een mooie performance van Winke Gartz tijdens Daisy Chain van Lorelinde Verhees
Ik had de expositie van Lorelinde Verhees nog niet gezien dus wat het bezoek aan de performance van Wineke Gartz een twee-in-een ervaring: Eerst de expositie bekijken, daarna de dia’s en klankbeelden van Gartz ervaren. Zij was uitgenodigd door Verhees en als ik het goed begrijp hadden beide kunstenaars elkaar itvoerig over de overeenkomsten in hun werk gesproken. De performance was dus niet, zoals vaak, een activiteit ter opluistering van een expositie. Expositie en performance sloten op elkaar aan, becommentariëren elkaar, reflecteren op elkaars beelden en de onderliggende systemen. De mogelijke thema’s en motieven hebben daar baat bij. Zij groeien – worden volwassener en groter. Mooi.
Laat ik bij de expositie van Verhees beginnen. De sleutel voor een begrip werd aangeleverd voor een klein werk aan de muur met roze en oranje chevron-motieven. Het ging om een stuk tekst van Boris Groys uit het artikel ‘Religion in the Age of Technical Reproduction’: “The ritual, as such, is neither true or false. In this sense it marks the zero point of freedom of opinion, that is, freedom of any kind of opinion”, las ik met moeite. [1] Omdat ik eerder met Gartz te maken heb gehad, koppelde ik dit onmiddellijk aan haar interesse in Dan Grahams film uit 1984 ‘Rock my religion’. [2] In die film koppelt Graham op wilde en intelligente wijze de geschiedenis van een merkwaarde religieuze groepering The Shakers, geleid door moeder Ann Lee, aan de Amerikaanse psychologie om er het belang van de popmuziek zoals die van Patty Smith in de V.S. mee te verklaren. Gartz benutte deze film als uitgangspunt voor de manier waarop zij beeld en geluid zou hanteren.
Het kleine stukje tekst van Groys gaf inzicht in een expositie die op het eerste gezicht nogal onbegrijpelijk leek. Het betrof een installatie waarvoor Verhees de hele ruimte benutte. Het geheel was in compartimenten en composities onderverdeeld met ieder (ook) eigen betekenissen.
De ‘rode’ draad, was in dit geval blauw en bestond uit een losjes geschilderde netstructuur of grid dat een groot deel van de muur bedekte. Tussen delen van het blauwe grid bevonden zich enkele tekeningen van Robert Crump: het lichaam van een meisje in het water; een rug en hand van een man (deel van een zelfportret); een klein stukje mr. Nature met baard; en twee ‘keep on trucking’ voeten. De werken waren met grijs potlood op de muur getekend. Rond en tussen de tekeningen bevonden zich composities met schijnbaar willekeurig gekozen gebruiksobjecten: Twee emmers voor zure augurken met stevige rode schroefdeksels; twee aluminium waterflessen van het allernieuwste soort, één groen, één rood. Hier en daar lag een stapeltje tijdschriften en boeken. In het midden van de ruimte stond tegenover een scherm waarop een film geprojecteerd werd, een ingelijste aquarel die rechtop werd gehouden door een fotostatief. Film en foto toonden iemand (de kunstenaar waarschijnlijk) die bezig was vorm te zijn en vorm te geven.
Niet veel later projecteerde Wineke Gartz tussen deze composities en tekeningen haar beelden op de muur. Ze las wat stukken tekst voor, indrukken, woorden, waardoor je in ieder geval begreep dat het over lagen, gelaagdheid en sampeling ging. Maar als je goed oplette, met de opmerking van Groys over religie in gedachten, ging ook over andere zaken. Liefde, passie, eenzaamheid. Eerst keek ik gebiologeerd naar de figuur van het meisje in het water. Haar armen uitgestrekt. Al tijdens de allereerste projectie – de blauwe projectie die verschijnt als de projector opwarmt – werd duidelijk dat Gartz haar lampen niet zonder nadenken op die plek had gericht. De schaduw van een aantal lege plastic water kannen die met een draad aan het plafond bevestigd waren, leken samen te vallen met de uitgespreide armen van de vrouw met de speelse waterborsten. De amechtig grijpende figuur, het halve zelfportret van de graatmagere Crump, greep zo nu en dan naar een onder zijn hand geprojecteerd blauwe planeet, die zowel maan als aarde kon zijn. Hoog gegrepen, terwijl op andere momenten, de meisjesfiguur achter zijn rug en boven zijn hoofd verscheen.
De beelden van steden, woestijnen, lampverlichting, volle winkels in oude straten, reclame, auto’s, kortom het hele Gartz-repertoire stond in het teken van de verhouding tussen man en vrouw. Het ging over verlangen, onvermogen en tederheid. Over pijn in een bizarre verhouding tot wat wij op dit moment, aangespoord door digitale beelden die in hoge snelheid en in grote hoeveelheden op ons worden afgevuurd inderdaad als ‘onze’ wereld zien en ervaren. Die betekenis en intensiteit ligt ook aan het werk van Verhees ten grondslag. Want hoewel het werk van Gartz – die ik een stoer en doeltreffend vermogen tot beeld en associëren toedicht – dit effect versterkt, is het al in het werk van Verhees aanwezig. De relatie tot religie lijkt in eerste instantie vergezocht, totdat je je realiseert dat ook religie als systeem alleen in een specifieke context betekenis heeft.
Het is toeval dat ik op dit moment ‘Het Wilde Denken’ van Claude Lévi-Strauss herlees, maar wel van toepassing op wat ik bij Verhees meen te zien. Zonder te veronderstellen dat zij haar werk op het structuralisme van Lévi-Strauss baseert, denk ik toch dat zijn opvattingen over de samenhang van kennis, sociale orde en religie hier op hun plaats zijn.
In ‘Het Wilde Denken’ dat in 1968 voor het eerst verscheen, probeert Lévi-Strauss te laten zien hoe het menselijk denken gestructureerd is. Dat wil zeggen, hij beschouwt talloze classificatiesystemen en mythen van verschillende samenlevingen om te begrijpen hoe dit benoemen en ordenen wordt toegepast. Hij kijkt naar de manier waarop mensen hun verwantschapsrelaties, goden, de gebieden waar zij wonen, de planten en dieren die ziektes veroorzaken en genezen een naam geven en vraagt zich af in hoeverre die namen op concrete observaties gebaseerd zijn. Wat is de relatie van mythische classificatiesystemen tot de werkelijkheid? Is er sprak van een onderling verband tussen de verschillende systemen? Voor Levi-Strauss luidt het antwoord op die laatste vraag ja: Classificatiesystemen zijn vormen van kennen, maar ook vormen van betekenisverlening. Sociale en religieuze systemen zijn dus niet te scheiden. Zie daar de mogelijke samenhang tussen een specifieke manier van kunstmaken via sampelen en religie.
Ik geef twee citaten uit de tekst te geven die bijna letterlijk naar het structuralisme lijken te verwijzen:
“Wat is de relatie van ‘het ding’ met de context waarbinnen het verschijnt, en hoe beïnvloeden en veranderen deze elkaar wederzijds?”
en, “Het Engelse woord voor madeliefje, daisy, is afgeleid van het Oud-Engelse daeges-eage, het oog van de dag. Chain verwijst naar een tegelijk verbonden of ook geketend zijn; het symboliseert de betrokkenheid van de context (…).”
Gartz en Verhees laten vervolgens zien dat hun verhaal zowel de structuur als het object betreft.
Dat ik naar Lévi-Strauss verwijs heeft niet alleen met die formele structuur te maken. Ik ben bij herlezing vooral door de humanitaire strekking van zijn tekst getroffen. Ik dacht dat het structuralisme tamelijk rigide was. Maar dat is het niet, zeker niet bij Levi-Strauss. Het is open, en wat belangrijker is, niet alleen van toepassing op het denken van ‘wilden’, maar op dat van ons allemaal. Dat er ook een wetenschappelijk denken bestaat, wat van een andere orde is, sluit het magische denken niet uit.
Ik lees ‘Het Wilde Denken’ nu ook als een bevlogen tekst over de diversiteit en de flexibiliteit van het denken. Lévi-Strauss richt zich op de manier waarop alle mensen orde te creëren. Denksystemen zijn flexibel zodat we op onverwachte situaties te kunnen reageren. Het ene systeem kan in het andere transformeren, wat niet wil zeggen dat ze hetzelfde zijn. De verschillen kunnen ook bij een transformatie ruimte scheppen om iets nieuws te incorporeren, of om mensen van buiten de eigen cultuur of het eigen territorium in de orde op te nemen.
(…) een van de wezenlijke functies van de totemistische classificaties is, de beslotenheid van de groep te doorbreken en een idee als dat van een mensheid zonder grenzen te bevorderen.” [3]
Deze bevlogen interpretatie kan op het werk van Gartz en Verhees van toepassing zijn. Het magisch denken bestaat en wordt tot op heden door vele mensen en kunstenaars toegepast. Zo sluit het structuralisme aan op de manier waarop Groys het begrip ritueel formuleert. Groys ziet het ritueel als een bouwsteen, een formeel onderdeel waarin religie kan worden uitgedrukt. Het is een element van herhaling, een reproductie die echter nooit volledig met de oorspronkelijke versie samenvalt. Hier haakt zijn tekst in op teksten van Walter Benjamin, op wiens essay ‘Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproductie’.
[1] http://www.e-flux.com/journal/04/68569/religion-in-the-age-of-digital-reproduction/
[2] https://www.moma.org/collection/works/107472?locale=en
[3] Claude Lévi-Strauss, Het Wilde Denken, 1976 Meulenhof, Amsterdam (p. 193)
P/////AKT │Thinging nr.2 – Lorelinde Verhees -Daisy Chain │Wineke Gartz – Furr Egg Hips │19.04-16.04.2017