Zondag 1 februari 2015; Lezing en forumdiscussie naar aanleiding van How Far How Near
Gastheer Jelle Bouwhuis, voorzitter Kitty Zijlmans, Jean-Hubert Martin,
Lawrence Weiner, Roel Arkesteijn, Remy Jungerman, Vivian Ziherl
Een eerdere beschrijving van de tentoonstelling ‘How Far How Near‘ vind je hier
Een eerdere beschrijving van het totale project ‘Global Collaborations‘ vind je hier
3 februari opent Willem de Rooij in het Weltkulturen Museum in Frankfurt. t/m 29 maart 2015
Op de achtergrond voorzitter Kitty Zijlmans met naast haar Jean-Hubert Martin.
Wat het verslag van de lezing en het panelforum betreft kan ik eigenlijk kort zijn: teleurstellend. Niet alleen omdat nu, ruim vijfentwintig jaar nadat Jean-Hubert Martin ‘Les Magicien de la Terre’ (1989) realiseerde, het publiek dat in het Stedelijke Museum bijeen stroomt (mezelf incluis) nog steeds witter is dan wit. Grote musea lopen nou eenmaal niet voorop – politici en ambtenaren hebben, volgens Martin, meer begrip van de noodzaak om andere geopolitieke grenzen te trekken dan musea voor hedendaagse kunst. Ook de discussie is mat.
Je kunt je afvragen waar dat aan ligt. Aan de kwaliteit van de tentoonstellingen die Martin aan zijn toehoorders voorlegde? Nee. Hij levert een hoop heel bijzonder materiaal. Zoals de Biënnale van Lyon, 5e Biennale d’art contemporain de Lyon : ‘Partage d’Exotismes‘ (2000) en het ‘Theater of the World‘ (2012) een tentoonstelling in Tasmanië waarvoor het MONA (the Museum of Old an New Art) en de Tasmanian Museum and Art Gallery (TMAG) samenwerkten. Ik ben bang dat het er vooral mee te maken heeft, dat in Nederland amper interesse voor het onderwerp bestaat. Zeker niet wanneer het over cultureel erfgoed van andere culturen gaat, daarom wordt de middag, alle prachtige voorbeelden ten spijt, het niet echt spannend. Geen vuurwerk.
Godfried Donkor, ‘Organized creation of dissatisfaction (short boy wallpaper)’ 2014
en vitrine met catalogi waaronder ‘Les Magiciens de la Terre‘
en ‘Moderne Kunst Oud en Nieuw‘ door Willem Sandberg in de Nieuwe Vleugel van het Stedelijk Museum (1955) foto: Gert-Jan de Rooij
Overzicht van het panel, Roel Arkesteijn, Lawrence Weiner en Vivian Ziherl – Remy Jungerman gaat schuil achter het hoofd van een toehoorster.
Als het panel spreekt doet iedereen zijn verhaal: Vivian Ziherl als curator betrokken bij If I Can’t Dance een organisatie voor theorie en performance, maakt een aantal slimme, maar erg lange en aantekeningen bij het verhaal. Lawrence Weiner, die als ik het goed begreep deelnam aan ‘Les Magiciens‘ treedt op als tita tovenaar; zijn stem op sonoor, een paar octaven lager dan normaal roept hij “syntax, syntax” en wijst op de relatie van een mens en ding. Roel Arkesteijn kijkt verbaast en verdedigt zijn positie als directeur van een kleine instelling, Het Domein in Sittard, dat helaas een nieuwe naam krijgt. De enige die een zinvolle bijdrage levert is Remy Jungerman. Niet omdat hij uit Suriname komt (om wat hij is) maar omdat hij als enige exposities maakt waar kunstenaars met verschillende visies en uit verschillende culturen bij betrokken zijn. Hij refereert aan de publicatie en het project dat hij in 2009 samen met Michael Tedja en Gillion Grantsaan heeft gedaan: ‘Wakaman, Connecting Lines Drawing Dots’. Hij bedankt Jean-Hubert Martin dat ook Stanley Brouwn meedeed aan ‘Les Magiciens de la Terre‘.
Dia van Jean-Hubert Martin van een zaal tijdens ‘Theater of the world‘ (2012) een zaal vol tapa’s uit verschillende delen van Oceanië met in het midden een sculptuur van Alberto Giacometti.
Behalve gebrek aan kennis en belangstelling is er een tweede verklaring: Het momentum van Martin lijkt voorbij. Hoewel hij voldoende interessante informatie geeft, kan hij bijna niet tegen de status van zijn eigen expositie op. De tentoonstelling is een icoon. Vorig jaar werd er zelfs een spectaculaire remake van gemaakt, zonder een enkel origineel, uitsluitend op basis van documentatie materiaal. En die remake alleen, is al van een dermate groot belang, dat er een hele middag aan besteed zou kunnen worden. De curator is enkel een mens. Hij heeft een visie en slaat soms dingen over. Martin spreekt kritisch over Okwui Enwezor en noemt zijn kunstenaarskeuze voor de Biënnale van Venetië ‘mainstream’ en gaat tamelijke snel voorbij aan het Institute voor Internation Arts (Iniva) in Londen en aan Third Text. Hij eindigt bij Massimiliano Gioni die zich tijdens de Biënnale van Venetië sterk maakte voor outsiders art.
Ik beweer niet dat Martin niet goed op de hoogte is, integendeel, maar hij kiest voor een andere optie, misschien zelfs voor een ander circuit. Het gaat hem niet om de politieke achtergrond van kunst en kunstenaars, maar om verschillende culturen. Mag je kunstenaars uit verschillende culturen samenbrengen? luidt zijn formulering van de kernvraag van “Les Magiciens“. Dat klinkt onschuldig met het venijn zit in de staart. Martin is van mening dat het modernisme een egalitaire kunstbeleving in de weg zit. Als je naar andere samenlevingen kijkt, of naar het westerse verleden, gingen kunst en religie meestal samen; het modernisme sluit religie uit en daarom kunnen veel kunstenaars uit andere culturen niet met de westerse kunsten mee. Bovendien is zijn benadering in hoofdzaak visueel.
Dus als Hans van Houwelingen helemaal tegen het einde van de sessie vraagt of Martin het met hem eens is, dat een goede kennis over kunst in andere culturen belangrijk is om gecombineerde exposities wilt maken, antwoordt Martin met een stellig: Nee. Ik vermoed dat hier sprake is van een communicatie fout. Hoewel ik Martins kritiek op het modernisme niet deel, begrijp ik wel wat hij doet. Hij zoekt een gemeenschappelijke basis om kunst uit verschillende culturen samen te brengen – en hij vindt die basis in religie. Daar heb je geen woorden voor nodig.
Zet daar Jasper Krabbé in het Tropenmuseum tegenover en je begrijpt wat Hans van Houwelingen, die etnografica verzameld, waarschijnlijk bedoelt: In Nederland is zo op dit moment zo weinig kennis over andere culturen, en zo weinig respect voor hun erfgoed, dat een hobbyschilder zomaar de magazijnen van het museum mag betreden, alsof het de zolder van z’n oma is, om vervolgens alles in z’n puberkamer op het dressoir te ordenen. De vreemde redenering, dat je in een museum toont, waar mensen interesse in hebben – en ze zijn geïnteresseerd in wat ze kennen – eist z’n tol: De domme wordt steeds dommer. We zijn in Nederland terug bij af.
Dia met overzicht van de tentoonstelling ‘Moderne Kunst Oud en Nieuw‘ (1955) door Willem Sandberg in de Nieuwe Vleugel van het Stedelijk Museum.
Met centraal een sculptuur van Jacques Lipchitz omringt door schilden (houtsnijwerk) en tapa’s (geschilderde patronen op boombast) uit Nieuw Guinea.
Dia van Jean-Hubert Martin van een zaal tijdens ‘Les Magiciens de la Terre’ (1989) met een groot beschilderd tentvormig object uit Oceanië. Destijds leende hij het werk uit een museum en dacht dat het heel oud was. Bij een bezoek aan de plaatselijke bevolking bleek dat deze tenten nog steeds voor religieuze festivals worden gemaakt. Als het festival over is worden de werken niet bewaard. Het is met andere woorden een levende cultuur.
Iets dergelijks overkwam me tijdens een tentoonstelling van Asmat Bisjpalen in het Tropenmuseum in Amsterdam (2008). Deze palen horen tot de topstukken van de collectie. Tijdens de expositie bleken veel van deze palen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw voor topmensen van Shell gesneden te zijn. Ook het Asmat houtsnijwerk hoort niet alleen tot het erfgoed, maar ook tot de levende cultuur.