Afgelopen vrijdag en zaterdag opende Joost van den Toorn met twee tentoonstellingen: De ene tentoonstelling met hoofdzakelijk bronzen beelden vind plaats in Museum Beelden aan Zee in Scheveningen; de andere met vooral keramiek bij Nouvelles Images (NI) in Den Haag. Voor de gelegenheid werd het werk van Van den Toorn met dat van andere kunstenaars gecombineerd; in Beelden aan Zee met dat van de beeldhouwer Joseph Mendes Da Costa (1863-1939) die na ontmoetingen met Madame Blavatsky het symbolisme steeds serieuzer nam. Bij NI koos Joost van den Toorn zélf twee mede-exposanten: Jan Roeland (1935) en Willem van Hussem (1900-1974).
Maar hier richt ik al mijn aandacht op het werk van Van den Toorn. Onder andere vanwege het boek over zijn werk dat bij Waanders werd uitgegeven en in Scheveningen op de opening gepresenteerd. Het heeft als titel ‘Het moet gewoon kloppen’ en werd geschreven door Evert van Straaten oud-directeur van Kröller-Müller en Anton Anthonissen. De combinatie, exposities en boek, geven een behoorlijk inzicht in het bizarre, schrijnende, komische, bezwerende en confronterende werk van Joost van den Toorn. Het wordt gekenmerkt door een flinke dosis anarchie en helt over naar de kant van het onooglijke en krankzinnige, naar de kant van de gekte.
Bij NI zijn dit keer met uitzondering van twee kleine bronzen, uitsluitend keramische beelden te zien: Een eend en een mannetje in een enorme slof, eilanden en gebouwen, drie borden met portretten van zielige kinderen. Daarmee werd niet alleen wat werk beschreven, er zijn ook enkele motieven benoemd: Mensfiguren – iets tussen fabelbeesten en oude goden in – en situatieschetsen of kleine landschappen. Beide komen ook als grote bronzen voor.
In het boek worden keramiek en brons vergeleken. Daarnaast wordt heel mooi aangegeven welke verbindingen tussen Van den Toorns sculpturen en werken van andere kunstenaars zouden kunnen bestaan.
Naast de prent met ‘Melancholica’ van Albert Dürer, de droefboze dame uit de tijd van zwarte gal, wordt een abstracte sculptuur met enkel wat kegels en bollen afgebeeld: ‘to boldly go were no man has gone before’ (2009). Van den Toorn heeft de forse treurende engel weggelaten en er een schoorsteenpijp voor in de plaats gezet.
‘Sorrow’ uit (2008) wordt naast Arnold Böcklins ‘Toteninsel’ geplaatst. Uit een half hoofd van grove grijze klei stijgt een donkergroen geglazuurd landschap met cipressen op. Boven de neus twee hele kleine wit met blauwe oogjes. De levensangst die uit het portret/landschap van Van der Toorn spreekt, sluit aan op de macabere symboliek van legende en het schilderij uit de late negentiende eeuw: een man stapt plechtig in zijn eigen doodskist. Een eenvoudig thema dat via Böcklins schilderijen een eigen leven ging leiden. – Het zal Van den Toorn met zijn Hitlervoorkeur wellicht een plezier doen dat ik het werk ‘Toteninsel’ met varianten van Arnold Böcklin, Giorgio de Chirico en Max Ernst ooit voor het eerst in een door Albert Speer gebouwd museum in München zag. [1]
De motieven van Van den Toorn zijn ernstig, vrolijk én morbide als in sommige populaire cultuur, zoals cultfilms en stripverhalen. Er is sprake van een vervorming en een verbastering zoals je die ook bij jeugdculturen (denk aan de ‘emo’s) tegenkomt; een goedkoop, oppervlakkig ontlenen van motieven uit de echte wereld die echter wel een noodzaak heeft. Een fascinatie, bijvoorbeeld met Hitler, komt niet toevallig vaak bij jongens voor die een leeftijd hebben waarop zij ideaal kanonnenvoer zijn. De manier waarop Van den Toorn die vertekening hanteert, bindt zijn ervaringen en inspiratiebronnen: zijn ervaringen met LSD, zijn voorkeur voor films en strips, zijn fascinatie voor outsiders art, vooral voor tekeningen van mensen met psychiatrische ziektes …
Ook seksualiteit is bij Van den Toorn zeer ambigue, wat leidt tot een hoogst merkwaardig genderspel. ‘From Russia with love’, een hamer die uit de buik van een vrouw steekt en zich boven de ruimte tussen haar twee benen verheft, is eigenlijk een muizenval, een vagina-dentata (kut-met-tanden) variant. De vrouw met een lul als hoofd in een leunstoel is een treurige travestiet. En wat te denken van de Picabia-achtige vrouw met penistieten? ‘Nothing left to be desired’ (2008) Ik wil dit werk hier niet verklaren. Ik houdt het op een vermoeden, bijvoorbeeld dat Van den Toorn, evenals Rembrandt een oprechte fascinatie voor échte vrouwen heeft. Pervers en agressief, maar vooral ambivalent: met oog voor drama, vol inlevingsvermogen.
Bij dit vergelijk denk ik aan de door Simon Schama ingesproken documentaire over De Late Rembrandt die ter gelegenheid van de recente expositie in het Rijksmuseum werd uitgezonden. Een eerste schilderij van Lucretia – de vrouw van een Romeinse consul die zelfmoord pleegt nadat zij verkracht is – uit 1664, de vrouw in een dure jurk, wordt in relatie met een latere versie uit 1666 getoond, waarin de vrouw een linnen hemd draagt met een veeg van bloed. Schama legt uit dat Rembrandt, in tegenstelling tot tijdgenoten die de scene opvatten als een mogelijkheid om porno te verbeelden, in staat is om haar geschonden intimiteit te tonen. Maar zo’n interpretatie is omkeerbaar. Het impliceert ook dat de kunstenaar zich inleeft in de vrouw, zich wellicht met haar identificeert. [2]
De oogjes van het ‘Sorrow’- beeld lijken op de schelpenogen van sommige Sepik-sculpturen uit Nieuw Guinea. Ook motieven zoals de vagina met tanden zijn aan andere culturen ontleend. Zo moest ik plotseling denken aan de geweldige verhalen die HC. Ten Berge in ‘De Raaf in de Walvis’ bijeenbracht. [3] Van den Toorn gebruikt kortom een ‘sammelsurium’ aan referenties. Hij vervormt ze, rijt ze uiteen, waarna ze als object van bezwering fungeren. Ze helpen échte angsten en gevoelens te controleren. Daarom is zijn gebruik van motieven niet zondermeer Romantisch te noemen. Romantiek is een vlucht of projectie: Van den Toorn streeft naar directheid. Hij is op zoek naar de reden van die projectie, de diepere lagen van onvermogen en angst.
De wendbaarheid van zijn gedachtegangen is opmerkelijk en uitermate belangrijk, want zo kan hij bezwerende beelden gebruiken zonder een altaar te hoeven bouwen of religieus te zijn (Denk aan de visie van Jean Hubert-Martin die suggereert dat aandacht voor de connectie tussen kunst en religie op mondiaal niveau een egaliserende werking zou kunnen hebben). Zo kan hij archetypes gebruiken, zonder Jungiaan te zijn. Als ik met Van den Toorn spreek over Jung, noemt hij niet diens rode boek dat onder andere door Massimiliano Gioni op de Biënnale van Venetië in 2013 werd getoond, maar de enigszins perfide praktijk van de familiespelen; therapie gebaseerd op de ideeën van Jung waarbij een groep mensen hun trauma’s naspeelt. Blijkbaar zijn deze sessies op internet te vinden: “Daar kan ik nou nachtenlang naar kijken”, zegt Van den Toorn. En opnieuw ontsnapt hij aan een directe verbinding tussen hem en zijn voorbeeld.
Mijn poging om het werk van Van der Toorn te duiden en te plaatsen, is zowel een compliment als een kritiek op het boek. Compliment omdat het oeuvre goed wordt beschreven en het boek interessante verbanden laat zien. Kritiek omdat je in de samenhang vast wat verder had kunnen gaan, nu lijkt het soms alsof Van den Toorn als een oerkracht opstijgt vanuit het niets. Want ook in het boek ontsnapt de beeldgoochelaar aan zijn interpreet: Waarom hij zulke beelden maakt? Omdat het kan… “Zelfportret als kan” (2013) is een kaalhoofdig beeld met op de plek waar bij een ander een pet zit een groene schenktuit. Op het hoge lege voorhoofd staat : ‘Kan’. Alles kan, de blik naar beneden gericht in een lichte verzuchting.
Het moet gewoon kloppen, Joost van den Toorn, Evert van Straaten en Anton Anthonissen
uitgeverij Waanders (2015)
Museum Beelden aan Zee, Joost van den Toorn en Joseph Mendes Da Costa, 13 februari – 10 mei ’15
Nouvelles Images, NI, Joost van den Toorn, Jan Roeland, Willem van Hussem, 14 februari – 25 maart ’15
zie ook: We’re a Happy Family in het Provinciehuis in Haarlem.
[1]
Arnold Böcklin, Giorgio de Chirico en Max Ernst; Eine Reise ins Ungewisse: Kunsthaus Zürich – Haus der Kunst München – National Galerie Berlin (1998). De thematisch geordende tentoonstelling toonde werk van de drie kunstenaars naast elkaar. ‘Toteninssel’ was een van die thema’s. De expositie liet o.a. zien hoe sommige motieven decennialang doorwerken.
[2]
Simon Schama
[3]
H.C. ten Berge, ‘De raaf in de walvis‘ (1999) verhalen van Inuit, volken uit Siberië en Noord-Amerikaanse Indianen.