Saskia Monshouwer, 4 september 2016
Toen ik gisteren naar huis fietste na het gesprek met Gérard Quenum was ik vooral blij en verheugd over die bijzondere eigenschap van de kunst, om mensen, dingen en landen met elkaar te verbinden. Het gegeven dat getalenteerde en gemotiveerde mensen overal ter wereld betekenisvolle beelden, sculpturen en installaties maken die door andere begrepen worden, is spannend en hoopgevend. Ik verheugde me over de ontmoeting en besloot om maar meteen met deze conclusie te beginnen: Communicatie over grote afstand is nodig en mogelijk! Ook als er sprake is van onderling verschil.
Maar hoewel mijn conclusie algemeen is, was de aanleiding van mijn enthousiasme natuurlijk specifiek. Die algemene hoopvolle gedachte kan niet bestaan zonder het precieze en subtiele werk van Quenum zoals dat hier tijdens de expositie te zien is. Wat mijn gedachten in gang zette was zowel de toegankelijkheid ervan, als dat vreemde, ietwat onbekende dat met het werk verweven is. Het gaat om kleine tegenstrijdigheden die mij stimuleerden mij om mij in het werk te verdiepen; en in Benin – het land waar hij werkt en woont; en na te denken over de manier waarop de carrière van een Afrikaanse kunstenaar verloopt die in eigen land begint en vervolgens in een internationaal circuit carrière maakt. Gérard Quenum exposeert, zoals enkelen van jullie ongetwijfeld weten, niet alleen in Nederland, maar ook in London, Parijs, Brazilië en Nigeria.
Het werk Quenem bestaat uit drie categorieën, met als eerste de opmerkelijke sculpturen waarvoor hij oude resten hout, geblakerde plastic poppenkoppen, oude geëmailleerde waterkommen, steengoed, aardewerk en ander markante voorwerpen gebruikt. Hij bouwt er slanke, lange torens mee die vriendelijk en bezield lijken. Torens die als een mensfiguur fungeren en je kunt je zonder moeite voorstellen dat ze leven en een beroep op je doen. Ze doen een beroep op je voorstellingsvermogen; En er zal ongetwijfeld iemand zijn die de neiging voelt om hun aanwezigheid met een knik of andere begroeting te beantwoorden.
De tweede groep werken zijn de schilderijen, die uit het wat vroegere kleurrijke en tekenachtige werk bestaan; en de recentere acrylschilderijen. Op de oudere werken beeldt Quenum, kleine intieme ensceneringen af: drie mannen die een boot betreden met op de achtergrond een dorp; een enorme vis, of een oog en kleine witte figuren aan de onderkant van het schilderij die een wandeling maken; een witte figuur met ladder armen die naar de hemel rijken en een kleine witte figuur die de armen uitstrekt naar zo’n ladder, die plotseling ook een spoorweg zou kunnen zijn. De afbeeldingen zijn verhalend, als een sequentie van een langere vertelling of droom. Het grappige is dat deze vroege werken hier wel en niet zijn te zien: Want Quenem besloot toen hij aankwam om hier de zwart-witte achterkant te tonen, waarop ook een tekening staat.
De derde groep werken bestaat uit de tamelijk recente acrylschilderijen; Zij onderscheiden zich van de eerdere kleurrijke werken door eenvoud en expressie en doen in de verte denken aan popartschilderijen of – door het heldere blauw, rood en geel ook aan stripverhalen. Werken waarop Quenum opnieuw ensceneringen en ontmoetingen verbeeldt, maar nu met nadruk op de personages; een man in een ruimte, op straat misschien, want er rijdt een taxi; een grote figuur in het niets. Als ik vraag wat de witte schilderingen betekenen die de mensfiguren omringen, antwoordt hij dat het om beweging gaat.
In Rêves et Réalité / Droom en werkelijkheid, komen deze groepen werken in installatievorm bijeen en het is interessant om de werken in hun samenhang te beschrijven. Ik begin bij de sculpturen, die – dat blijkt op internet en uit de documentatie – wereldwijd furore maakten. Niet alleen de kleine, handzame sculpturen die sterk aan Afrikaanse fetisjbeelden doen denken, maar ook de ruimte vullende werken die in eerder exposities te zien waren. Uit deze samengestelde beelden spreekt een hele concrete omgang met de werkelijkheid van de objecten. Je kunt alle materialen gebruiken om er een nieuwe werkelijkheid mee te verbeelden. Objets-Trouvés hebben al een eigen leven achter de rug en als je ze gebruikt om er een sculptuur of installatie mee te maken, spreekt die eerdere gebruikscontext altijd mee. ‘De Dictator’ een groot liggend werk, dat in 2012 in de Oktober galerie in Londen te zien was, bestaat uit een horizontale slinger van verweerde stukken hout die op de vloer ligt. Daarop zijn een aantal geblakerde soldatenhelmen gedrapeerd. Op een enkele verticaal geplaatst blok rust een poppenhoofd met vlak daarvoor stuk verroest ijzer.
Voor iemand die wat weet over religieuze gewoontes in Benin zou deze slang kunnen verwijzen naar een religieuze context waarin de slang een rol speelt. Ten behoeve van de expositie ‘het geheim van de slang’ in het Afrika museum in Berg en Dal verbleef Quenum enkele maanden in Nederland. Maar de concrete politieke referentie is ook aanwezig. Je herkent in de helmen zonder moeite Afrikaanse milities. Misschien is er ook sprake van een kritische verwijzing naar de relatie tussen Afrika en het Westen. In een artikel dat naar aanleiding van de expositie ‘Dolls Never Die’ in October Gallery in London in New African Magazine verscheen, memoreert de schrijfster bijvoorbeeld dat alle poppenhoofden in Afrika blank zijn, gemaakt voor de westerse markt en dan naar Afrika verscheept. Maar hoewel Quenum zich zorgen maakt over de politieke instabiliteit in Afrika, uit hij vooral zijn zorgen over de snelheid waarmee de moderne tijd in Afrika geïntroduceerd wordt.
In het artikel waar ik zojuist naar verwees, vertelt hij over de eerste pop die hij vond.
“It was in a pitiful state”, zegt hij:
“abandoned, half drowned, its hair caked with filthy mud – and yet its eyes still held a glimmer of an anguished expression that cried out to me… Whenever I see a battered old doll that’s been played with for years an suffered at the hands of so many strangers, I will get waves of compassion welling up within.”
Hij benadrukt dat hij compassie voelde met het ding. En precies die compassie lijkt hij ook te hebben voor de personages op de andere werken die hij maakt.
“Wat ik weergeef,” antwoordt hij op mijn vraag om welke scenes het op de schilderijen gaat, “Is een vereenvoudigde versie van wat je in de werkelijkheid ziet. Daarbij schilder ik verschillende, volledig op zichzelf staande personages.”
En hij wijst naar het schilderij met de taxi en de persoon helemaal links daarvan bijna buiten beeld. “Wat je ziet is niet zomaar een scene uit de stad, maar twee mensen, personages, die los van elkaar voortbewegen.”
Hoe groot het verschil ook is in materiaalgebruik. Er lijkt een rechtstreekse relatie tussen de sculpturen en de schilderijen te zijn. Op alle werken figureren personages die een mens en een ervaring verbeelden. Het zijn schaduwen, droombeelden als zij gestalte krijgen een eigen leven leiden.
Er zijn redenen om deze droombeelden Afrikaans te noemen. Omdat de sculpturen op traditionele sculpturen lijken bijvoorbeeld, of om Quenum andere belangrijke Afrikaanse kunstenaars als voorbeeld heet – zoals de circa tien jaar oudere Romuald Hazoume die maskers uit oude kunststoffen jerrycans en indrukwekkende installaties maakt. Maar behalve verwijzingen naar Afrikaanse kunst, bevat het ook verwijzingen naar het modernisme. De concreetheid kan verbonden worden met de materieschilderkunst en Zero waarvoor het werken met Objets-Trouvés de crux was. Voor de materieschilderkunst en alle ander surreële bouwwerken met gevonden voorwerpen geldt, dat ‘ziel van de objecten’ het werk zou verrijken. De manier waarop Quenum een bestaand schilderij tot object maakt, door het om te draaien en zo niet alleen de aandacht te richten op de tekening maar ook op het ding, zou – met wat fantasie naar Jan Hendriks kunnen verwijzen.
De manier waarop Quenum personages hanteert herinnert aan Giacometti. De manier waarop een persoon steeds dunner en eenvoudiger wordt, stok-achtig tot ze verdwijnt zou ook voor hem een rol kunnen hebben gespeelt. Op de webpagina van de SBK zie je ook een figuur verdwijnen. Het is eerst een sculptuur met een poppenkop, die een langzaam verdwijnend acrylpersonage wordt.
De manier waarop Quenum naar de ander verwijst deed me bovendien denken aan Stanley Brouwn. This Way Quenum, lijken de droedels op de achterkant van de schilderijen te zeggen, daar zal de droomwereld zijn. This Way Brouwn, zeiden de voorbijgangers desgevraagd aan de kunstenaar, die midden in de stand stond en vroeg waar hij heen moest.
Ik realiseer me dat ik een omkering maak, wanneer ik zijn werk naar regels van het modernisme duidt, maar het leek me belangrijk om te doen. Want dat is waar het op dit moment om gaat: een combinatie te vinden, contact te maken, en via kunst te communiceren. Dus, bewonder ik het werk van Quenum omdat er in zijn schaduwwereld zoveel stilte, medeleven en mededogen schuilt, maar ook omdat hij de moed heeft om als kunstenaar te experimenteren. Uiteindelijk is hij een kunstenaar die via de individuele beleving, die zoveel verschillende culturele referenties samenbalt dat zij door velen kan worden begrepen.
4.09-09.10.2016 │Gerard Quenum – Rêves et Réalité │Galerie 23 Afrikaanse Kunst – SBK Gallerie │Amsterdam