Een stadswandeling gemaakt, omdat ik niet wist hoe het verder moest. Van huis naar de Dam, van de Dam door de Warmoestraat naar de Appel. Van de Appel – waar de tentoonstelling Father Can’t You See I’m Burning loopt – naar de Bijenkorf. Ik kijk kunst en kleren. De Bijenkorf bezoek ik omdat ik hoorde dat er een Pup Up store van Vlisco zou zijn. Bij De Wereld Draait Door vertelde iemand over een nieuw concept. Vlisco zou een bedrijf zou starten dat ‘on command’ kleding maakt, maar dat was in het warenhuis (nog?) niet het geval. De reclamecampagne van de Bijenkorf is weliswaar op de Tilburgse firma ingesteld – op de campagne posters staan donkere mensen met kleren in bonte prints – maar meer dan een stukje winkel van circa twee bij twee meter wordt niet aan het concept besteed. Rond een platform staan enkele etalage poppen met opmerkelijk wilde jurken en pakken aan. Grappig is de blauwe jurk uit een print met kwasten. Die kwasten, gestanst en afgestikt, vormen de versieringen van de jurk.
De tentoonstelling in De Appel was leuk. Veel leuker dan de expositie van de jonge curatoren in het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA) I would prefer not to hoewel beide exposities geënt zijn op de conceptuele traditie. Maar wat in de expositie in het SMBA vanzelfsprekend lijkt, wordt in De Appel expliciet gemaakt: Wat is dat conceptuele kunst? Wat is een instituut? Eind jaren vijftig werden deze vragen voor het eerst gesteld door Yves Klein met zijn tentoonstelling Le Vide in Iris Clerts galerie in Parijs (1958) en door de Internationale Situationisten (IS), een club kunstenaars en filosofen met in Nederland Constant Nieuwenhuis, in Denemarken Asger Jorn en in Frankrijk Guy Debord. Zij streefden naar een nieuwe wereld en nieuwe kunst, het communisme als inspiratiebron. In 1959 maakte Nieuwenhuis een tentoonstelling in het Stedelijk in Amsterdam; het moet een labyrint worden, waaruit zijn ideeën over het urbanisme naar voren komen. Maar de expositie komt er niet.
De zes curatoren die ter afsluiting van de door De Appel georganiseerde cursus de tentoonstelling Father Can’t You See I’m Burning maakten, herhalen de vragen. Gniffelend over het non-event. Een jonge IJslandse illustratrice Rán Flygenring verbetert in opdracht van de performance kunstenaar Michael Portnoy al tekenend alle op de tentoonstelling gepresenteerde werken. Ze maakt van de titel een leuke grap: Eerst zie je een jonge kaars die naar zijn grote vaderkaars kijkt – Can’t you See I’m Burning; Dan zie je een meisje op het strand dat flink verbrandt terwijl haar vader een vrouw nastaart – Can’t you See I’m Burning; op het derde vel papier staat alleen de tekst: Your fired!
Father Can’t you See I’m Burning is een levendige tentoonstelling vol dubbele bodems. Met beneden de installatie Turbulence 3 van Robertas Nartas: een bak sudderende inktvisinkt op een comfort. “De inkt van een inktvis is een zwarte stroperige vloeistof, die wordt gebruikt om een rookgordijn voor mogelijke roofdieren op te werpen,” vermeldt de folder.
In een tweede zaal is de installatie There is No stopping this Institution van Ieva Miseviĉiūė te zien. Ze nam een brok roze plasticine en plaatste die op een sokkel. Wanneer je de knop indrukt op de sokkel onder de roze klont, vertelt een stem dat je er meer spelen mag. (…) “throw the institution to the wall, and see what happens.” Een gekleide slak glijdt van de sokkel af. Ik klei op instructie van de stem een mond en een staart die ik in de mond stop: De slang bijt in z’n eigen staart.
Talig is het dus, zo’n tentoonstelling waarin wordt nagedacht over de zin en onzin van kunst en kunstinstituten op zoek naar nieuwe mogelijkheden.
Dat vele taalgebruik is soms een probleem. Je moet zoveel weten en/of lezen.
Het is een probleem bij I would prefer not to, want niets komt je visueel tegemoet. De luiheid die de tentoonstelling bezingt, geldt voor de kunstenaar, niet voor de toeschouwer.
Het is een probleem bij de tentoonstelling Shifting Colours van Willem de Rooij en Iris Kensmil in het Tropenmuseum. Ik zie mooie portretten van Iris Kensmil en veelkleurige roze doeken van de Rooij. Maar, hoe moet ik verzinnen dat er een relatie is met de Stijl en de modernisten, die volgens de tekst maar zelden de kleur roze gebruiken? De doeken van de Rooij werken visueel ook niet sterk genoeg om te bedenken dat de kleur een relatie aan zou moeten gaan met het werk van Kensmil. In een aantekening van 5 mei 2014 noteerde ik: De Rooij is een conceptuele colourfield painter. Hij wil hybride objecten maken – half concreet, half conceptueel – die als katalysator van historische en kunsthistorische situaties kunnen dienen. Het is dus geen toeval dat de iriserende Vlisco-doek die in het Stedelijk Museum te zien is aan Yves Klein lijkt te refereren. Ook bij dit werk, Blue to Black, gaat zowel over de ene huidskleur ten opzichte van de andere, als over een historische situatie.
Veel taal en decorstukken, installaties of resten van- en aankondigingen voor performances bij Father Can’t You See I’m Burning in De Appel werkt dat goed. De zwarte bal in de hal en de bekleedde trap zijn mooie mysterieuze objecten en installaties. Ik moet in ieder geval naar de veiling gaan die Sarah van Lamsweerde organiseert, zegt Rán Flygenring enthousiast. Het was me al opgevallen dat ze een dergelijke veiling getekend had. Ik moest lachen om een vrouw met een veilinghamer achter een lessenaar die haar beenhaar veilt. Kunst kan dus kritisch en humoristisch zijn. Fijn!
Marinus Boezem, If you’d like to see this photo in colors, burn it, 1967-69
Father can’t you see I’m burning │ 27.4 — 15.6.14│ De Appel Amsterdam
Shifting Colours │ Willem de Rooij, Iris Kensmil │ 13.3 – 4.5.13 │ Tropenmuseum Amsterdam