Had het al aangekondigd dat ik het lezen zou: Spaces for Criticism, Shifts in Comtemporary Art. Ik kocht het boek omdat één van de samenstellers en schrijvers, de in Groningen werkende filosoof en theoreticus Thijs Leijster, een lezing gaf tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse afdeling van AICA. De lezing zelf was niet zo inspirerend, want erg academisch, hij deed het ongeveer zoals je college zou geven aan een volle zaal. Het boek daarentegen, en dat geldt ook voor de tekstbijdragen van Lijster, is wel de moeite waard. Vandaar dat ik er op terug kom.
Kunstkritiek is voor mij altijd een vreemd ding geweest. Hoewel ik mij al schrijvend een toegang tot de kunst verwierf was het niet vanzelfsprekend om mezelf een criticus te noemen. Ik schreef en ik schreef vanuit een kritisch perspectief, maar ik ervoer mijzelf vooral als chroniqueur en journalist. Chroniqueur vanwege mijn alledaagse nieuwsgierigheid; de overstap van antropologie naar kunst had ik zonder moeite gemaakt, maar er was veel te leren en ik vond, denk ik, werkelijk alles uit de kunstpraktijk wat op mijn pad kwam interessant. Journalist omdat ik het geluk had dat ik al snel met het schrijven over kunst een basisinkomen verwierf; Niet genoeg om van te leven, maar voldoende om vanuit die basis allerlei andere plannen en dromen na te jagen. De droom om exposities te maken bijvoorbeeld en om samen met kunstenaars risico’s te nemen; het plan om door te studeren, te lezen, projecten te bedenken; de wens om met anderen samen te werken en deel uit te maken van wat ik als de productie van kunst ervaar.
Uiteindelijk ben ik ook kritisch, soms meer dan nodig of wenselijk is. Niet vanuit een sociale positie of functie aan een instituut– die van de criticus waar in de bovenstaande bundel sprake is – maar vanuit een niet volledig bewust, geïnternaliseerd kader, een cluster van normen en waarden over kunst. Nog steeds kan ik de herkomst van die aan verlangens georiënteerde criteria niet volledig plaatsen. Soms heb ik een hekel aan mezelf omdat ze tot een zekere arrogantie leiden. Toch heb ik ook de ervaring dat ik ze met mensen deel. Dan is er geen sprake van arrogantie en animositeit, maar van een vorm van samenspraak, gesprekken waarin het noemen van de kunst die je bewondert aanleiding is tot begrip, leren, nieuwe namen, onderzoeken, stuntelende en briljante pogingen tot nieuwe formuleringen, ervaringen, kunst.
In de bundel Spaces for Criticism wordt het hele spectrum van de kritiek aan de hand van elf heel verschillende bijdragen besproken. Ondanks de prachtige en hoogst intellectuele vormgeving van het boekje – voorzichtig geel verf sproeisel als kleine sterrenstippels op een grijs en zwart oppervlak met onderaan de rug van het boek het kleine merkteken van de Valiz Antennae reeks als de geplastificeerde code van een ouderwets bibliotheekboek – zijn de bijdragen niet alleen gevarieerd, maar ook zeer leesbaar en hier en daar praktisch. Wanneer je je zoals ik, bezig houdt met kunst en schrijven en je bovendien op internet beweegt heb je er daadwerkelijk iets aan. De bundel geeft inzicht in een veelheid van verschijnselen in theorie en praktijk kritiek worden genoemd.
Mijn bezwaren tegen de benadering van Thijs Lijster en Pascal Gielen heb ik eigenlijk al aangeduid. Niet alleen is hun aanpak schools, ook moet je enkele sociologische vooronderstellingen kunnen onderschrijven om hun redenering te volgen. Het hanteren van zulke vooronderstellingen is risicovol, want wat als de lezer de plompe voorzetten niet volgt? Als ik Between Criticism and Critique van Gielen en Lijster lees, vergeet ik al snel de subtiele en poëtische verwijzingen naar Walter Benjamin en blijf ik hangen bij de grofmazige vooronderstelling dat er in de wereld van de nieuwe technologieën sprake is van een versnelling en een ruimte-tijd verdichting. Een schakel in het artikel die cruciaal is omdat zij als oorzaak geldt van de de-lokalisering en de-historisering van de kunst (en de sociologie). Het is natuurlijk niet zo dat ik de invloed van nieuwe technologieën ontken, maar wel heb ik altijd de indruk gehad dat wanneer je techniek een dergelijk grote versnellende invloed toeschrijft, je jezelf de mogelijkheid ontzegt om de menselijke omgang met die technieken werkelijk te bestuderen. Ook het uitgangspunt van de ‘de-lokalisering’ en ‘de-historisering’ is niet vanzelfsprekend. Dit geldt vooral op wereldniveau, maar alleen als je alle tegengestelde tendensen, zoals historiserende en identiteit-zoekende kunst reduceert tot bewijs van het tegendeel. Nogal kort door de bocht, denk ik, en vooral mainstream-bevestigend. Nadat ik het werk van Rosa Menkman had bekeken, een aan Goldsmiths College verbonden kunstenaar en curator, kwam ik tot een omgekeerde conclusie,
Internet maakt deel uit van de publieke ruimte. Daarom haalt Lijster tijdens de lezing het lieu en l’espace van Michel de Certeau van stal. Waar is de plek van de kritiek? Niet op de lieu (de statische plek op de kaart, het lege plein), maar in l’espace (het plein in vol gebruik). Luisterend naar het verhaal van Rosa Menkman, die duidelijk aangaf dat ze vooral via netwerken aan haar informatie kwam, wordt dit beeld bevestigd maar dan wel omgekeerd aan de verwachtingen. Internet – en in sommige gevallen de eigen website – vormen een statische plek, de lieu. L’espace, de werkelijke levende ruimte ontstaat als er échte contacten zijn: mensen die je kennen leert op congressen, mensen met wie je samenwerkt, mensen die je een baan geven, mensen die je informatie doorgeven, en misschien wel in het minst degenen die je liken (of het nou wel of geen robots zijn). Daarmee is bijna vanzelf een vertragende, betekenis-verlenende factor ingelast. Het is helemaal niet zo duidelijk of het leven van alledag – the practice of everyday life – daadwerkelijk versneld is.
In een interview met Thijs Lijster en Robin Celikates verheldert Luc Boltanski zijn ideeën over de kunstmarkt en de groeiende invloed van de verzamelaar. Zijn analysen zijn heel bruikbaar en het doet me plezier dat hij het veilingwezen als medeproducent van de culturele waarde van kunst beschouwt, vooral dan wanneer hij over de waardebepaling van postzegelverzamelingen spreekt. Hij werkt de vergelijking niet uit, hoewel het zeer interessant zou zijn om het verzamelen van hedendaagse kunst naast het ontstaan van andere collecties, zoals die van Afrikaanse kunst of speelgoed te leggen.
Volgens Boltanski wordt de waarde van kunst op dit moment via de verzamelaar (de vrije markt) en de overheid (de staat) bepaald. De criticus is de persoon (het instituut) die/dat via tekst, beeld, film en andere narratieve structuren het kunstwerk met de kunstenaar en de kunstenaar met de samenleving verbindt. Wanneer je deze tekst op het juiste abstractie niveau interpreteert, is niet moeilijk om te doorzien dat de criticus niet uitsluitend dat interessante individu op internet is dat met kunstenaars eet, slaapt en tentoonstellingen maakt, maar ook AVRO-Tros, de hele publiciteitszooi, de fotografen en anderen die het beeldmerk van de kunst bepalen. Aan het huidige beleid van het Stedelijk Museum lees je de verstrengeling van beeldvorming en waardevorming door staat, verzamelaar en media zonder moeite af. De tendens om als museum de media naar eigen hand te zetten – je kunt betalen voor SM-TV en krijgt dan ook 12 tijdschriften toegestuurd – past in deze ontwikkeling.
Maar, misschien is kritiek in al die ontwikkelingen ingebakken, misschien is wat ik als schrijver doe een drup op de gloeiende plaat en zijn er andere opties. Wat te denken van de kunstenaar en de kunstenaarscollectie? Hier kom ik terug op Boltanki’s stelling dat de verzamelaar de criticus en waardebepaler van dit moment is. Als je er vanuit gaat dat verzamelaars nu de boventoon voeren in de wereld van de kunst, wat betekent het dan als kunstenaars verzamelen? Veel kunstenaars verzamelen kunst, soms als een manier om extra inkomen te vergaren, en andere dingen. Zij verzamelen postzegels, zoals mijn ex, maar ook glas, Afrikaanse sculpturen, vlinders, landslakken, porselein desnoods. Ik heb altijd te midden van verzamelaars geleefd en vraag met af wat de rol van hun verzamelingen is: Via Boltanski, naar De Certeau en ‘le travail en perruque‘.
In ‘Practice of everyday life’ schrijft De Certeau ook over travailler en perruque, een verschijnsel dat hij als een slimme vorm van alledaags verzet beschouwd– meer nog, als een onontkoombare manier waarop mensen met macht en ideologieën omgaan. Het begrip betekent, werken aan je eigen ding in de baas z’n tijd met de baas z’n spullen. Dat wordt over het algemeen niet zo gewaardeerd, maar is ook bijna niet tegen te gaan. Je kunt iemand een contract laten tekenen waarin geschreven staat dat alles wat hij of zij doet het bedrijf ten goede moet komen, maar je kunt vooralsnog niet in zijn of haar kop of lichaam kruipen om dat ook daadwerkelijk te verwezenlijken. We werken in alle redelijkheid voor een baas, althans dat is de bedoeling. De Certeau gebruikt de discrepantie van de redelijkheid om aan te geven hoe mensen zich in het leven van alledag tot macht en invloed verhouden.
Als ik over kunstenaarscollecties nadenk, stel ik me iets dergelijks voor maar net iets minder vanzelfsprekend en onschuldig. Als kunstenaars verzamelen doen zij enerzijds met de verzamelaars mee. Ze willen extra inkomen vergaren. Tegelijkertijd kunnen hun collecties van invloed op de marktprijs zijn. Hun artistieke inbreng kan van waardeloze objecten waardevolle kunst maken, wanneer de samenhang van hun collectie als pedigree (achtergrondgeschiedenis en echtheidscertificaat) wordt geaccepteerd. Maar kunstenaars verzamelen ook om heel andere redenen, zij brengen de nieuwe samenhangen vaak omwille van nieuwsgierigheid aan. Zij hebben input nodig voor hun verbeelding. Zo protesteren zij ook, en rammelen zij aan de fundamenten van het systeem en waarom niet? Juist voor kunstenaars is duidelijk dat ook het systeem uiteindelijk ooit in verbeelding is ontstaan. Dan ben ik weer bij Boltanski terug die in het interview naar L’imaginaire (1940) van Sartre verwijst.
Zou kritiek ook een vorm van travailler en perruque kunnen zijn? Je werkt, schrijft, fotografeert en filmt in de baas z’n tijd, met de baas z’n spullen, en dat kan je doen omdat je jezelf een ruimte hebt verschaft, vrije tijd hebt en een plek waar je iets heel anders denkt en doet dan de baas zou willen horen. Op internet bijvoorbeeld, langzaam lezend, thuis achter je bureau. En zo lees ik al denkend en lerend verder. De theorie is maar een klein deel van het boek. Er zijn ook enkele praktische richtlijnen van mensen die zich op eigen merites in de wereld van kunst en (sociale) kritiek bewegen. Er verandert van alles op dit moment: andere obstakels, andere financieringsvormen, andere vrijheden, verboden en gevoeligheden. Het is spannend om je in die wereld te begeven, al moet je er rekening mee houden dat die criticus die én gerespecteerd was én vrij én van gewone komaf én goed verdiende en bevriend was met alle avant-garde kunstenaars nooit heeft bestaan. Kritiek uitoefenen is toch vooral hard werken.
Spaces for Criticism, Shifts in Comtemporary Art │ Thijs Lijster, Suzanne Milevska, Pascal Gielen, Ruth Sonderegger (eds.) │ 2015│ Valiz Amsterdam
in de reeks Valiz Antennae met bijdragen van Thijs Lijster, Pascal Gielen, Luc Boltanksi, Max Jorge Hinderer Cruz e.a.