Als ik geen geoefend blogger was geweest en geen systeem had gehad om een tamelijk onbegrijpelijke tentoonstelling te kraken, was me dat zeker niet gelukt. Nu ik echter voldoende ervaring heb, ga ik achter mijn computer zitten, lees, Google en fantaseer en heb ik een fantastische tijd met het in elkaar zetten van dit artikel, een gewone recensie over een ongewone tentoonstelling met het detectivespel Cluedo als uitgangspunt. Cluedo? Ja, het spel waarin je een ruimte, een object en een persoon kiest, waarmee het verhaal begint. Zo genoteerd klinkt dat nog plausibel. In een expositie gaat het immers ook om een object dat in een ruimte wordt geplaatst en door personen bekeken. Een metafoor, dat ligt voor de hand. Maar als ik de ruimte van W139 betreed val ik toch ten prooi aan de verwarring. Het kan ook aan de gay-pride gelegen hebben, of aan mijn migraine, maar ik begreep aanvankelijk niets van het zwarte grid in de ruimte. Het patroon van met elkaar verbonden vlakken is aangebracht op alle muren en loopt door op de vloer. Het hoge plafond met de balken sluit er naadloos op aan. Ik kijk om me heen, zie een bed. Dat van de moordenaar of het slachtoffer? Van het Volkshotel blijkt later. Ik kijk om me heen, zie een tekening van een jongen met een grote pik…
Cluedo, het spel der spelen, en een kennismaking met een rij interessante jonge Engelse, Amerikaanse en Nederlandse kunstenaars. Want beeldend kunstenaar Suzanne Posthumus die de expositie bedacht, bracht na haar opleiding aan de Rietveld Academie enkele jaren aan de Goldsmith University in London door. Het grid, een werk van Aam Solleveld, houd je strak op je plaats. En ik kijk om me heen en probeer me te oriënteren in het felle licht. Ik kijk naar de titels van de werken en naar de tekst van Morgan Quaintance, The artist as True Player. In zijn tekst verbindt hij het spel. als metafoor en als levenshouding aan de laat kapitalistische maatschappij. Iedereen wil winnen zegt hij, ook de kunst en de kunstenaar, en iedereen speelt een spel. Quaintance heeft zijn verhaal opgebouwd aan de hand van een filmpje op YouTube. Een uitzending van een educatief wetenschappelijk programma uit de jaren vijftig (of zestig) waarin een jonge interviewer, strak gekapt, sportief in een pastelkleurig sweatshirt spreekt met Dr. Eric Berne, een Canadees psychiater en bedenker (uitvinder) van de transactionele analyse, die er onder andere vanuit gaat dat alle communicatie op een daadwerkelijke uitwisseling berust. Jij wilt iets, de psychiater – therapeut die heeft het.
Ik snap wel dat alles, en ook de kunst, tegenwoordig een wedstrijd is. En de mens is diep in z’n hart een platte, domme, slechterik: Had niet Marcel Mauss in 1924 al iets over de uitwisseling en de ruil, zelfs die van vrouwen, geschreven? En de speltheorie die de huidige economie zo heftig bepaald, is die niet ook met bordkartonnen gedrag begonnen? Tot mijn grote verbazing schreef NRC redactrice Marike Stellinga een paar weken geleden dat zij en enkele mede studiegenoten het graaien van de speleconomie consequent speelden tijdens hun studietijd. Maar is het dat wat ik zie als ik de tentoonstelling bekijk?
Aam Solleveld maakte het grid voor de ruimte, een consequente voortzetting de manier waarop zij ook in andere situaties werkt. Tijdens het maken van tekeningen heeft hij blijkbaar ooit de rastering ontdekt, de geheimzinnige staketsels die houvast bieden aan een beeld van de ruimte, en daar varieert zij nu op voort. Zij maakt alles met zwart-witte lijnen, abstract en figuratief. In W139 gaat het om een rechthoekig kader parallel aan de muren. Je krijgt de behoefte om je hoofd scheef te houden, omdat je je vanwege het raster eigenlijk altijd plaatsen kunt. Bij eerder werk in opdracht elders voegde Solleveld wel figuratieve elementen aan het raster toe. Dat geeft je het gevoel dat je in een tekenfilm leeft. Tijdens True Players zijn het de kunstwerken van de andere deelnemers die als zodanig functioneren, Solleveld maakte zwart omlijstte uitsparingen in het grid.
De animatie van Stuart Middleton, Worm, zag ik, zoals ik al schreef, boven in het donker. Aanvankelijk kost het moeite om te begrijpen hoe het verhaal is opgebouwd. In de tekstballonnetjes die onder elkaar verschijnen op één van de beelden staan bizarre zinnetjes. Maar hij kan wel goed tekenen, denk ik dan. Ik zie een wc pot, en nog het een en ander en begrijp gaandeweg dat de vreemde achtergrond van de teksten de binnenkant van de darm zal zijn. Het werk is grappig en misschien vind ik het wel plezierig dat ik het niet helemaal begrijp. Ik kijk naar de maquette waar het blauwe licht uit schijnt, ook een werk van Middleton. Gerustgesteld sta ik op.
De foto’s van Johanna Piotrowska heb ik in alle commotie amper gezien. Maar als ik thuis op internet Google ben ik meteen overtuigd van haar werk. Ze maakt prachtige zwart-wit foto’s waarop de interactie tussen mensen een belangrijke rol speelt. Ze liggen naast elkaar, of zitten bij elkaar op schoot. De schaduwen en vormen zijn verwrongen, soms benadrukt door het patroon van een kledingstuk waardoor de vreemde fysieke wendingen nog beter naar voren komen. En ik ben verbaasd over de sterke overeenkomt tussen het werk van Piotrowska en Stuart Middleton. Want hoewel dat werk niet op de expositie te zien is, maakt hij ook sculpturen van halve lijven die om elkaar heen slingeren en met elkaar dansen, waardoor zijn werk een hele vreemde mix wordt van het surreële en bizarre én daadwerkelijke, reële, fysieke kwetsbaarheid.
Dan de prachtige w.c. – de tegels vormen ook een raster – en werk van Marlie Mul en Will Sheridan Jr. Sheridan had ik al beschreven. Zijn werk bestaat uit een combinatie van tekeningen, al dan niet achter glas, al dan niet overgeschilderd of met foto’s gecombineerd. Hij gebruikt verschillende tekenstijlen en overal in de expositieruimte is werk van hem te zien. Het hangt en staat en gaat vanwege de graffiti volledig in de ruwe ruimte op. Of ik het echt heel goed vind weet ik nog niet. Vooralsnog lijkt het een beetje ‘David Bade meets Bas Meerman’. Maar is daar wat op tegen? De combinatie met het werk van Marlie Mul bevalt me namelijk wel erg goed. Haar vreemde vlekkerige werk, dat met nadruk gaat over wat achterblijft en vies lijkt: een sigarettenpeuk, een olievlek en in dit geval een stuk metaal van een ventilatiesysteem. Ook dit werk hangt door de hele ruimte verspreid. Het meest herkenbare deel, het kleine rooster, hangt beneden in de grote zaal vlak bij het werk van Borden Capalino.
Borden Capalino maakt van foto’s materiewerk. Hij fotografeert meubels, behang en tapijt, waarna het papier sterk en systematisch verkreukeld wordt. Als je in de jaren zeventig bent groot gebracht zoals ik, doet dergelijk werk vertrouwd aan. Het is een beetje déjà vue, maar in de expositie ook bijzonder mooi. Alles is immers een beetje afgekalfd en het is alsof deze generatie kunstenaars z’n best doet om niet glamoureus te zijn. Er wordt bewust naar het tegendeel gestreefd, waarna er in een aantal gevallen een flinke mediasaus overheen gaat. Dat wil zeggen een groot deel van deelnemende kunstenaars lijken zeer bedreven op internet, waardoor sommig werk, als het niet (meer) kritisch is, sterk op vormgeving lijkt.
Dan Simeon Barclay is van de deelnemende kunstenaars de meest conceptuele. En Paulien Barbas waarvan een werk op de vloer is gelegd, werkt met verwijzingen naar muziek.
Verder is er werk te zien van drie jonge, feministische fotografen, Darja Bajagic, Clunie Reid en Erica Baum. Zij maken samengestelde foto’s en collages die in de verte aan het werk van de curator Suzanne Posthumus herinneren. Ook hier moet ik denken aan iets dat ik al ken, aan het werk van Georgina Starr, zoals dat ooit tijdens de tentoonstelling Wild Walls in het Stedelijk Museum werd getoond, Scenes from the Hungry Eye. Het duurt waarschijnlijk nog even totdat de Hannah Hoch-achtige gevouwen collages van bijvoorbeeld Erica Baum dezelfde kwaliteit bereiken.
Wat is eigenlijk heel goed vind is het werk van Ruairiadh O’Connell. Suzanne Posthumus die in de ruimte aanwezig is als ik de tentoonstelling bezoek, vertelt me dat hij vaak tapijt fotografeert. In dit geval het tapijt dat in Casinozalen ligt. “Die tapijten zijn zo gemaakt dat je als je ze in een wanhopige bui bekijkt, je meteen weer verder wilt spelen,” zegt ze. Opnieuw is het beeld wat bruinig en verweerd, opnieuw lijken oude en versleten zaken te worden benadrukt. Maar ik vind de foto’s wel bijzonder. Ze zijn niet sentimenteel.
En zo heb ik gaandeweg de expositie ontsleuteld en gekraakt. Maar, wat vind ik er nou eigenlijk van. Is het ook een goede en spannende tentoonstelling geworden? Cluedo, dat is toch een gek idee! Ik denk het eigenlijk wel, ondanks alle verwarring. Er is natuurlijk sprake van allerlei afleidende elementen, en ik probeerde duidelijk te maken dat ik veel niet in de zaal heb gezien, maar pas achteraf thuis achter mijn computer vast kon stellen. Dat wil niet zeggen, dat een bezoek overbodig is. In tegendeel: Het is spannend om een keer een heel andere tentoonstelling te zien, een beetje verwarrend, een beetje subversief. Dat is waarom ik bij W139 ga kijken, ik wil iets heel anders zien.
Sinds de grote kaalslag, van de VVD en de hunnen, is het in de meeste musea nogal mat geworden. Je krijgt precies dat te zien wat je verwacht, een samengebalde, uitleggerige, niet al te risicovolle expositie: omdat de gemeentelijke beleidsmakers daarom vroegen, omdat je anders geen publiek, of geen subsidie krijgt. Omdat de sponsors en verzamelaars waarmee je samenwerkt schaamteloos iets heel anders vragen, omdat er een milde of een helemaal niet zo milde zelfcensuur wordt toegepast, want de mensen die je (vast of tijdelijk) in dienst neemt, moeten geen grote mond op zetten: Je hapt niet naar de baas, niet in de hand die geeft. Je stelt je gedienstig op en toont wat je denkt dat men wil hebben.
Daarom zijn avontuurlijke exposities en expositie concepten gevraagd. De kameel van Koen van Mechelen die in het Domein in Sittard woont. De exposities in De Appel. In De Appel? Uit de exposities die ik in dat instituut heb gezien, blijkt dat ook het ‘conceptuele concept’ ergens op z’n einde raakt. Ik ben dol op dat instituut en op conceptuele kunst, toch vond ik de laatste curatorententoonstelling teleurstellend, en wou ik ook niet over de presentatie van Michael E.Smith schrijven.
De curatorenpresentaties vond ik te braaf, wat ik beneden zag de expositie rond het houten hersenmodel had ik nu een aantal keren te vaak gezien. Weer een vrije interpretatie met museumstukken die naar encyclopedische kennis en volkenkundige musea verwijzen. De mediatentoonstelling boven, vol video en bewegend beeld, vond ik iets spannender. Maar ik had het toch leuk gevonden als er van iets meer activisme sprake was geweest. A la, ik heb er wel van genoten.
De expositie van Michael E.Smith vond ik prachtig, maar daarmee hield het op. Ik liep door de gangen van De Appel. Genoot van het werk van de drie onderdelen van heftrucks die naast elkaar in de trapopgang op de marmeren vloer lagen. Ik bekeek het figuurtje dat boven in de voorzaal onder de prachtige ramen op de grond aan de muur was bevestigd, liep naar huis en vond het te weinig. True Players daarentegen vond ik spannend en veel.
Het is nodig om nieuwe tentoonstellingsconcepten te bedenken. Omdat alles ook op internet kan, omdat veel musea behoudend zijn, omdat de kunst en de kunstenaars erom vragen, omdat het publiek soms maar moeite moet doen, of wakker moet worden geschud. Het is nodig om nieuwe tentoonstellingsconcepten te bedenken omdat dat leuk is, en True Players is in dit geval een avontuur. Het probleem dat je hebt als je een tentoonstelling maakt, is namelijk de vraag wat het verschil is tussen een goede presentatie van hedendaagse kunst en het inrichten van een winkel of interieur. Wanneer je expositie te glad en te afgerond wordt, gaat dit ten koste van de kunst.
True Players van 24 juli-16 augustus in W139 in Amsterdam