6. saskia monshouwer

Beste Rien,

Het heeft even geduurd voordat ik een antwoord schrijven kon. Dat heeft niets te maken met de inhoud van je stuk. Die beviel me uitstekend. Tekenen is immers een prachtig onderwerp. Het is aantrekkelijk om er over na te denken, omdat de activiteit, wat je er over zeggen kan en hoe het functioneert, door de bijzondere oog/hand/hersen-relatie ergens tussen een reëel fysiek proces en een metafoor beweegt. Het is een fysieke handeling – hand / oog stuurt potlood – die direct door het denken wordt aangestuurd (en het denken zoals schrijven bepaalt.)

Als je het denken over het lichaam en de lichamelijke ervaring ermee verbindt, lijkt het alsof ze vanzelfsprekend samen horen en in elkaar overlopen. Ik ben altijd heel voorzichtig met de conclusie of dit werkelijk zo is. De artistieke mogelijkheden die hieraan gekoppeld kunnen worden, zoals de associatieve beeldende opwellingen die het surrealisme voorstond, de écriture automatique (de getekende variant daarvan dan), beschouw ik vaak met enige argwaan. Dat heeft vooral te maken met mijn eigen neiging om in een achteraf de associaties die ik had alsnog te verklaren, en eigenlijk ben ik naarmate ik langer schrijf en me langer met kunst bezig houdt, verbaasder over wat we wel via het cognitieve systeem laten lopen, dan die dingen die daar onderuit of tussendoor piepen. Maar ik had niet de indruk dat je hier over schreef, het ging veeleer over poëzie en je laat de woorden meanderen en ik hou van de manier waarop je je bewondering voor kunstenaars kan laten doorklinken in je teksten.  

Over die verbinding tussen tekenen, schrijven en het lichaam wordt veel nagedacht. Op een finnisage die ik recent bezocht sprak Becket Flannery, een aardige jongeman die mooie teksten schrijft over beeldende kunst. Hij verwees naar Deleuze, die blijkbaar ook iets gezegd heeft over de directe fysieke relatie tussen lezer en tekst. In die opmerkingen gaat het niet alleen over de connectie tussen het fysieke en het symbolische (of geestelijke) tijdens het maken. Het gaat ook over de vraag of degene die een tekening ziet of een tekst leest in staat is om de betekenis te vatten die door de maker bedoelt is. (Er is met andere woorden een verschil tussen de cognitieve beheersing van een proces en de betekenis die het ding dat je gemaakt hebt, de tekst of tekening, genereert.)  

Aan het bovenstaande kan je goed aflezen wat mijn probleem is. Ik hou van poëzie, ik hou van beeldende kunst, maar het nadenken zelf leidt soms af van mijn doel. Dan kán ik niet anders dan de logica van mijn woorden volgen, en dat leidt me wel eens het riet in. Dat riet heet op dit moment, en dat is niet voor het eerst patafysisch verzamelen.

Ik ben opnieuw begonnen met een tekst waarin ik probeer om wat ik in het kader van mijn onderzoek naar verzamelen, ordenen en de dingen gelezen heb een plek te geven, en hoewel ik steeds aardig lijk te vorderen, zakt het ook regelmatig weer in.

Ik heb nu een voorwoord en een idee voor vier essays:
één over de vroege objectfotografie, foto’s van Daguerre en Fox-Talbot die ik wil vergelijken met de ideeën van Adalbert Stifter, een Oostenrijkse schrijver die vijf jaar jonger is dan Talbot en ook een grote interesse in wetenschap had;
één over de tekst Perfect Documents en de foto’s van een collectie van Afrikaanse objecten die hij in 1935 heeft gemaakt;
één over patafysisch verzamelen en het commerciële gebruik van objectfotografie, denk aan Duchamp, Breton en aan de foto’s van etalages van Eugene Atget;
en het laatste over objectfoto’s nu, over gender en verzamelen en fotografie van de straat. (Stephan Keppel, Pati Hill en Wittgenstein’s Mistress van David Markson).

De rode lijn is een vergelijk van de objectfoto met de vitrine, de museumvitrine, de vitrine in de huiskamer – de glazenkast, een, twee, drie vier, hoedje van – en de winkelvitrine, de etalage. Via een omweg ben ik dus nog steeds met ordening en dingen bezig en met verzamelingen.

Woensdag, 9 november 1977
We passeerden een winkel met de beroemde Amos-koekjes in het raam. Ik had de verpakking nog nooit gezien. Daarop stond het mooiste plaatje van een koekje dat ik ooit heb gezien, en ik ging naar binnen en ik kocht het, maar toen ik het pakket opende waren de koekjes heel klein. Het was de eerste keer dat ik zo werd bedrogen! Ze smaakten goed maar waren niet zo mooi en zo groot als op de verpakking.
Andy Warhol, dagboekfragmenten
vertaling, Bouke Schut

Ik vind het niet eenvoudig om een tekst over dit onderwerp te schrijven omdat ik ook wil dat zo’n tekst mooi en persoonlijk is. Uiteindelijk houd ik van dingen omdat het dan niet over mensen hoeft te gaan. Ik houd van leegte, zoals ik al eerder schreef naar aanleiding van David Marksons boeken. Hij laat in zijn boeken zien dat wij, mensen, ons aan de keerzijde van de dingen bevinden, in de uitsparingen, in de ruimte er tussen. Die tussenruimte ervaren we als leegte.

Ik houd ook van de dingen omdat ze, en dit haal ik uit mijn Groot Woordenboek van de Nederlandse taal, een ‘zelfstandig bestaan’ hebben. – Ding (…) 1. algemene naam voor alles wat buiten de mens een zelfstandig bestaan heeft, syn. zaak, voorwerp, object: (…) –. Dat vind ik geruststellend. Dat betekent dat ik niet altijd alert hoef te zijn, niet altijd voor dat ding hoef te zorgen.

De psychologisering van de omgang met dingen vind ik overigens problematisch. Vaak wordt erop gewezen dat we ons veilig voelen als we door dingen omringd zijn. Zo’n visie is gedeeltelijk afgeleid van wat we nu van sommige mensen in het autistisch spectrum weten, dat zij van dingen kunnen houden en via dingen een eigen kleine wereld scheppen waarin ze wél kunnen bestaan. Dit is niet onwaar, maar wel een beperkte opvatting van wat verzamelen is en kan zijn.
Het zelfde geldt voor verzamelen vanuit een obsessie: Er was een tijd dat dit de enige manier was om naar verzamelen te kijken, alsof de verzamelaar een jager is, zijn objecten trofeeën.

Ik ben zelf meer geïnteresseerd in de link tussen verzamelen, weten en wetenschap, en de manier waar verzamelen en maatschappelijke ontwikkelingen samenhangen: Ik ben geïnteresseerd in de manier waarop het begrip nieuwsgierigheid in het 18e Engeland zich ontwikkelde van een negatieve, seksueel geladen term in een positieve, koloniale term. Ik ben geïnteresseerd in verzamelculturen en consumptieculturen. Ik ben geïnteresseerd in de manier waarop de waardering voor huiselijke voorwerpen verandert als de nucleaire familie vormkrijgt en denk dat de nieuwe genderopvattingen van grote invloed zijn op de waardering en categorisering van huis-tuin-en-keukenobjecten. Als je deze lijnen volgt kom je regelmatig voor verassingen te staan.

Voor mij persoonlijk betekent het vooral dat mijn register groeit. Steeds meer prachtige mogelijkheden om dingen en objecten te beschouwen, om teksten en kunst te maken.   

Mijn interesse in verzamelen is niet gerelateerd aan een obsessie.
Ik zoek naar geruststelling.
De heldere lijn.
Ik kan het goed accepteren als ik iets niet krijg of als iets stuk gaat.
De dingen zijn wat zij zijn.
Het is gewoon een fijn onderwerp om over na te denken.
Ik hou ook van schoonmaken en opruimen.

Een film van Chantall Akermann is niet minder waar dan een film van Melville met Alain Delon.  

Maria Lassnig is een ander verhaal. Ik heb eigenlijk weinig naar haar werk gekeken. Ik weet niet waarom, misschien vind ik het werk te af, te compleet – weet ik er niets over te schrijven. Als ik google om op gang te komen, vind ik wel wat anders: haar films. Blijkbaar is er vrij recent een Weense biopic verschenen van Anja Salomonowitz, Sleeping with a tiger, een experimentele film over Lassnig’s carrière – ging begin dit jaar première op het Fimfestival in Berlijn – en naar aanleiding daarvan zijn ook een aantal films van Lassnig zelf vertoond, een cantate uit 1992 en films uit de jaren zeventig. Daar wordt ik wel blij van. Lekker verwarrende films, waarvan het niet meteen duidelijk is wat je er mee moet. Daar houd ik van.

Ik zie ook dat er van Lassnig een boekje met tekst verschenen is bij Wieser Verlag, Am Fenster klebt noch eine Feder. Dat is overigens de reden waarom ik me zo graag met het werk van Ingeborg Bachmann bezig houdt: Het is voor een groot deel niet af. Het onaffe vind ik prettig. Het maakt van het lezen een zoektocht, een reis waarvan ik aantekeningen bij kan houden. Het heeft gaten die het mogelijk maken om zelf te denken en te schrijven.  

Mocht je een conclusie willen trekken, dat gaat-ie wat mij betreft in de richting van: Ik houd van geruststelling en van wat onaf is. De klare lijn maakt me angstig. Dat is zo prachtig verwoord in die roman van Adalbert Stifter, Der Nachsommer. Door Carl Schorske getypeerd als: an uthopian Bildungsroman built of realistic elements. Alles is helder en redelijk, huis en tuin, natuur en cultuur, en juist daarom een beetje griezelig.

Ook mijn interesse in literatuur en beeldende kunst beweegt zich op dit vlak. Ik zoek naar wat elkaar nét even raakt, naar wat me in de war brengt (Die geweldige experimenten van Michel Butor bijvoorbeeld). De tekst van Lassnig is mede uitgegeven door Peter Handke, ook hij is zo’n schrijver die fascinerend blijft!

Wat net gelezen heb is De tienduizend dingen van, Maria Dermoût. Het is een mooi boek, ik raad het iedereen aan. Je gaat meteen van de Molukken houden, maar ik maak wel enkele aantekeningen: Misschien wil ik liever over de Molukken horen van iemand die Moluks is. (En ik weet het, ook witten kunnen zich thuisvoelen in de Molukken, maar soms wil je meer.) En ik vind het toch jammer dat Maria Dermoût niet méér geschreven heeft. De zoektochten van schrijvers en hun onzekerheden vind ik soms mooier dan afgeronde boeken. Een leven lang schrijven levert beide op. Daarom is Handke zo goed (en ook Butor).  


This image has an empty alt attribute; its file name is tekening-rien-monshouwer.jpg

Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page