5. Rien Monshouwer

Dag Saskia,

Hierbij dan weer een nieuw verhaal, over tekenen ditmaal. Je eerste bijdrage over Ansuya Blom boeide mij zeer. Ja, ik heb, al lang geleden, haar werk leren kennen.

Die wonderlijke, intrigerende tekeningen, die me erg bezighielden, die bijzondere films.

Kortom, een fantastische kunstenaar. Jouw bijdrage heeft mijn inzicht in haar werk vergroot, en ik ben nog een keer goed gaan kijken en luisteren.

Je tweede brief, je reactie op de foto van het meisje dat de verwoesting van Warschau overziet, en je reflecties op de eenzaamheid van de mens, met je verwijzing naar het boek ‘Wittgenstein’s Mistress’ van David Markson, heeft  me op vele nieuwe ‘sporen’ gezet. Ook je gedachten over hoe te schrijven en waarover blijven intrigeren.

Dank je wel.

Traag stroomt de brede rivier door het landschap. Het landschap van mijn tekening.

Hoe die tekening er uit gaat zien? Dat weet ik nog niet precies, wel weet ik dat het hier om een landschap gaat dat net ‘klaar’ is. Het ligt daar in een paradijselijke staat, klaar om voor het eerst betreden te worden.

Zoals we allemaal weten worden landschappen regelmatig met voeten getreden.

Het landschap in ons land bijvoorbeeld is altijd in ontwerp, men is druk bezig het in de ‘juiste’ vorm te gieten, en dat is die vorm die bij, vooraf beschreven bedoelingen past. Zoals een tekening waar nog aan gewerkt wordt. De ooit rechtgetrokken beek gaat weer meanderen. Het idee is dat het een ‘zichzelf reddende’ natuur wordt. Het moet er zo gaan uitzien dat onze natuur geen mensenwerk is. We plannen en ontwerpen het zo dat de natuur weer natuur kan zijn, haar gang kan gaan. Met, natuurlijk, de uitdrukkelijke wens dat die natuur op den duur echt ‘zelfredzaam’ wordt. Op ongeveer dezelfde manier waarop onze dak- en thuislozen ‘zelfredzaam’ moeten leren zijn in onze ‘participerende’ samenleving. En sorry, de wolf past misschien, helaas, niet meer in ons, door de economie ‘gewurgde’ landschap, ook al ziet die er nog zo ‘natuurlijk’ uit.

Maar, hoe zoiets te tekenen is nog geen kinnesinne. Ik zal straks overgeleverd zijn aan de bewegingen van het potlood. Is dat potlood verliefd aan ‘t worden op het ‘nieuwe’ landschap, met het traag stromende,meanderende water, dan zal het een tedere tekening worden met zacht strelende kleuren, als in een impressionistisch schilderij.

In die tekening zal het lente zijn, en onze dak-en thuisloze zal het hoofd vredig kunnen neerleggen in het zachte, frisgroene gras, als op een zacht, fris gewassen kussen.

Als het potlood er daarentegen de pest over in heeft, om s’winters in de kou in ‘de natuur’ te moeten bivakkeren, wordt het een totaal andere tekening. Het zou wel eens een grauwige tekening kunnen worden., die er uitziet als lang betreden sneeuw; bruinig-grijze bagger.. Bibberend van de kou trekt het potlood zich, na gedane arbeid, terug in zijn warme hol.

Kortom, ik ben met een serie nieuwe tekeningen begonnen. De titel van het fraai, vormgegeven schetsboek, dat mijn geliefde op boekbinden voor mij vervaardigd heeft, zal ‘sporen, sporen, sporen’ zijn. Misschien wel het ‘spoor’ dat de rivier achterlaat als zij opgedroogd is door de hitte van de volgende verschroeiende zomer, en haar verdorde bedding speelterrein wordt voor de jeugd.

Het boek heeft zo’n zeventig pagina’s, en ik ben van plan om zoveel mogelijk, het liefst iedere dag, erin aan het werk te zijn. Onder het motto: ‘En de boer hij ploegde voort.’

Een paar weken geleden heb ik de catalogus ‘zweigespräche/dialogues’ met tekeningen en grafiek van Maria Lassnig (1919-2014) gekocht. Een fascinerend boek, waar je niet snel op uitgekeken bent. Deze Oostenrijkse kunstenaar begon in 1940 in Wenen aan haar academieopleiding. Zij kreeg daar, als jonge vrouw , in het door Nazi-Duitsland geannexeerde land uitsluitend op traditionele wijze les. Er was zelfs een zekere professor Wilhelm Dachauer, die weigerde haar in zijn klas toe te laten, omdat hij haar werk ‘entartet’ vond. Alleen de klassiekers werden behandeld, en tonaliteit was het toverwoord. De moderne kunst was taboe, Klimt, Gertstl, Kokoschka en Schiele, en vele anderen van de (toen) moderne kunst, waren in geen velden of wegen te zien. Gelabeld als ‘entartete kunst’ waren zij door de Nazi’s uit de musea verwijderd. Direct na de bevrijding van Oostenrijk door de Russen in 1945, oriënteerde Maria Lassnig zich op niet traditionele benaderingen in de teken en schilderkunst, zoals die van de Hundsgruppe, die in galerie nächst  St. Stephan, in het centrum van Wenen, exposeerden. Deze groep was in 1950 opgericht door Arnulf Rainer, samen met Ernst Fuchs, Arik Brauer en Joseph Mikl. Maria Lassnig sloot zich. bIj hen aan. En als zij in 1960 naar Parijs komt, samen met Arnulf Rainer, duikt zij in de informele kunst. Zij leert daar o.a. de van oorsprong Canadese, informele schilder Jean-Paul Riopelle (1923-2002) kennen. Ook raakt zij bevriend met de dichter Paul Celan (1920-1970) en zijn vrouw, de graficus Giséle Lestrange (1927-1991).

Maria Lassnig krijgt al jong steeds minder behoefte om de uiterlijke wereld te tekenen en te schilderen. Zij gaat zich toeleggen op verbeelding van haar innerlijk beleven. Dat wat je voelt, daar in het onbekende landschap van je lichaam, dat wil ze uitbeelden, dat wordt haar onderwerp: Körperbewusstseinszeichnungen (lichaamsbewustzijnstekeningen), zo noemt ze die. Het zal haar haar hele leven bezighouden. Zo ontwikkelt ze ook kleuren die bij een bepaalde lichamelijke toestand horen.

Ontevreden over het gebrek aan aandacht en begrip voor haar werk verhuist zij in 1968 naar New York, waar zij er eveneens slechts met moeite in slaagt haar werk voor het voetlicht te krijgen. New York houd nog niet van haar werk. Wel richt zij, samen met een aantal kunstenaars, waaronder Carolee Schneemann, Martha Edelheit en Silvianna Goldsmith,  de Women/Artists/Filmmakers, Inc. op, en produceert een zevental animatiefilms.

Vanaf de tweede helft zeventiger jaren neemt de belangstelling voor haar werk zienderogen toe. In 1977 presenteert in het Albertina in Wenen een retrospectieve van haar tekeningen, en in 1980 vertegenwoordigt zij, samen met Valie Export, Oostenrijk op de Biënnale van Venetië. Zij wordt een erg gewaardeerde kunstenaar, overladen met prijzen, met name in Europa. Volkomen terecht, een fantastische kunstenaar!

Zij wint uiteindelijk in 2013 de Gouden Leeuw voor Lifetime Achievement op de Biènnale van Venetië, en krijgt, aan het eind van haar carriëre, een solotentoonstelling in het MOMA PS1 (2014). Ze sterft op 6 mei van datzelfde jaar, op 94 jarige leeftijd. Beide laatste tentoonstellingen heeft zij niet meer kunnen bezoeken, maar via de media uitgebreid gevolgd.

Ondertussen dwaal ik over ‘sporen’ in van oude tekeningen in de richting van nieuwe.. Die veroorzaken ook weer ‘sporen’ waarop ik verder kan. Zo’n beetje improviserend scharrel ik van de ene tekening naar de andere. Het is net als op reis gaan per trein met onbekende bestemming, het gedender van de rails doet je verlangen naar de volgende bestemming.

Bestaat er dan geen einddoel? hoor ik iemand vragen. Misschien wel, maar het blijft zoeken naar waar dat zal zijn, want reizen op zichzelf is al zo fascinerend dat een einddoel ‘in de weg’ kan staan.

De film ‘Dodesukaden’ van Akira Kurasawa (1910-1998) begint met een geestelijk gehandicapte jongen, die op de niet meer gebruikte spoorlijn in zijn bidonville, het geluid van de, (opgeheven) trein, imiteert. Hij loopt op de rails, wij zien hem op z’n rug en we horen hem steeds zeggen;

Dodesukaden

Dodesukaden

Dodesukaden

Dodesukaden

Dodesukaden

Dodesukaden,

net zo lang tot het camerastandpunt zich wijzigt, en we de volgende scène instappen.

Je kunt tekeningen baseren op het ritme van een bepaald geluid, of op muziek.

Van de. Amerikaanse schilder Stuart Davis (1892-1964) is bekend dat hij, tijdens het schilderen, altijd jazzmuziek had opstaan. En die ritmes vindt je dan ook terug in ‘de swingende muzikaliteit’ van zijn schilderijen.

Bij Maria Lassnig zie je dat haar tekeningen in Amerika in eerste instantie ‘realistischer’ worden, omdat haar Europese werk daar niet, of nauwelijks gewaardeerd, wordt. Men is geneigd haar bij de Pop Art in te delen. Maar uiteindelijk komt zij in de hoek van body-awareness terecht, en wordt zij geassocieerd met body-art, performances en feministische kunst. Maar hoe ook ingedeeld,  steeds is er een konstante in haar zéér individualistische werk; de beleving en verbeelding van het eigen lichaam. De catalogus van haar tentoonstelling in het Stedelijk Museum, Amsterdam in 1994 draagt niet voor niets de titel:  ‘das innere nach aussen’. Je ziet in die catalogus twee groepen afbeeldingen, één die loopt van de vroege vijftiger jaren tot de vroege zestiger jaren, en een grotere groep die begint in 1986 en eindigt in 1993. Er blijft iets constants  in haar oeuvre; het eigen lichaam als bron van onderzoek.

Bij Maria Lassnig zie je in haar werk veel beweging, maar dan in de vorm van denkbeeldig ‘reizen’, van binnen naar buiten. De concentratie op het uiterlijk lijkt bij haar van minder belang, de (zelf)portretten lijken wel maar ‘tonen’ niet alleen het uiterlijk, zij ‘bestaan’ dank zij de verbinding met het innerlijk, en zijn daarvan niet los te denken. De ruimte waarin de ‘portretten’ zich bevinden is diffuus, meestal in één kleur, zwevend in een universum dat aan zichzelf genoeg heeft. Al haar figuren zweven in een ‘emotioneel’ kleurveld. Zijn de kleuren van haar achtergronden eveneens een uitdrukking van ‘lichamelijkheid’?

Als je een blank vel papier benadert, neemt dat a.h.w. een bepaald ‘gewicht’ aan, afhankelijk van je stemming. Het papier wordt ‘licht’ of ‘zwaar’. En de kleur die het papier eventueel gaat aannemen, bijvoorbeeld de kleur van water, getuigt daarvan. Voor je het weet wordt je er door ‘gekleurd’, ben je in die invloedssfeer belandt.  

De tekening is je ‘natuurlijke’ omgeving geworden. Die tekening is a.h.w. ‘verinnerlijkt’.

Op dezelfde manier kun je het ‘innerlijke landschap’ van je eigen lichaam benaderen, zoals Maria Lassnig zo wonderlijk goed gedaan heeft. Met verbazingwekkende resultaten.

Rien Monshouwer, collage, over het landschap

correspondentie

Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page