Stephan Keppel – Soft Curve /Circular Act. Amsterdam 2019 – 2020. Formaat prints 78 × 114 cm.
Zondag 9 februari 2020
Ik lig in bed en luister naar de storm. Het gordijn voor het smalle zolderraam is even wit als mijn dekbed met ongeveer dezelfde net iets dichtere witte strepen. Het beweegt op de zwaardere windstoten heen en weer. De wind buldert bij vlagen. Het is niet moeilijk om te bedenken hoe de takken van de bomen zwiepen en zwieren. Deze storm heeft een naam. Die ben ik vergeten.
Het kleed dat tegenover mij aan de muur hangt heeft een naam. Het is een Kuba-doek van zacht geel, zacht bruin, heel dicht geweven raffia. Het is geen Kuba of Kasai-fluweel, zoals de kleinere doeken met geometrische figuren die de Kuba maken. Niet het spul van de kussentjes, handtassen en het interieurdesign, niet het spul van de museumwinkels (doekjes die overigens geen gebruiksvoorwerpen, maar grafgiften zijn: lees ik op de collectiesite van de verzamelde Nederlandse Volkenkundige musea); het is een rok.
Dan zal het waarschijnlijk een damesrok zijn. Een jaar of zestig oud schat ik, vooral omdat de doek niet volledig van figuren is voorzien. Hoewel over de hele lengte van de rok die een meter of zeven lang is overal kleine geometrische applicaties te vinden zijn, is vooral de voorkant versierd. De rok hangt aan een houten staaf aan het plafond, de versierde onderkant beneden. Het stuk dat na het omwikkelen van het lichaam aan de voorkant getoond wordt, heeft een rand met versieringen die op pijlen lijken. De overige stukken stof, rechthoeken en vierkanten die aan elkaar gehecht de lange lap vormen is bestrooid met kleine figuren. Hele kleine rondjes, vierkantjes die uit in elkaar gevlochten hoekstukken bestaan, maantjes, enkele en dubbele – zodat het op een gestileerd schijfje meloen lijkt. De intensiteit van het strooisel verschilt, maar is door de bank genomen intensiever naarmate ze meer naar beneden/naar voren is geplaatst. Ze dwarrelen dus naar beneden, en ik dwarrel mee.
Rechts van mij aan de schuine wand van de kamer hangt een schilderij. Het stelt een Franse vallei voor. Aan de bovenkant van het zware linnen doek bevind zich een heel klein streepje blauw. Dan naar beneden tot aan de onderkant van het doek de wilde structuren van een uitgesleten rotswand, steen, wat zand en begroeiing. De verf is dik en korrelig en werd in regelmatige streken aangebracht, boven wat breder, forser. Wat smaller beneden, zodat het plausibel is dat de schilder hoog aan de overkant van de vallei heeft gestaan.
Het gordijn waait heen en weer. De wind blaast. Ik ben niet van plan om op te staan. Naast mij staan de houten beeldjes. Eigenlijk geen sculpturen, meer popjes die bestaan uit een houten frame dat met kralensnoeren werd versierd. Ze komen uit een ander deel van Afrika, bieden troost en hoop.
Ik kijk weer naar de sprei, zal vandaag niet veel meer doen, dan wat lummelen en lezen. Misschien Rousseaus Overpeinzingen van een Eenzaam Wandelaar ter hand nemen om te proberen de vreemde zinnen en nog vreemdere gedachten te ontwarren. Op internet zoek ik wat informatie op over het koninkrijk van de Kuba en de doek in onze kamer.
Eerst lees ik de geschiedenis van het Koninkrijk Kongo. Het is niet exact het gebied waar de Kuba gevestigd zijn – dat ligt meer landinwaarts in het gebied dat nu DR.Kongo heet – maar van dit oude koninkrijk en handelsbolwerk is veel meer bekend. Vanaf de zestiende eeuw contact met de Portugezen, daarna ook met Nederland. Ik was alweer vergeten dat Olphart Dapper, die van de Dapperbuurt en Dapperstraat over Afrika geschreven had. Ook over dat Koninkrijk dat tot in de negentiende eeuw zal blijven bestaan (O.Dapper-Dapper). Dan bekijk ik enkele portretten van Albert Eckhout. Ik kende de vreemde schilderijen van de Braziliaanse indianen die hij gemaakt heeft, maar niet de portretten van Afrikaanse edellieden. Tot slot bekijk ik de informatie over de raffiastoffen op de collectiesite van de Nederlandse musea. Je heb toegang tot de collectie en kan vrij vergelijken, waardoor ik langzaam een beeld krijg van Kubaland en haar contacten, Kubadoeken en de manier waarop zij verspreid zijn.
Omdat Vincent Vulsma in een van zijn werken aan Kubadoeken refereert en volgend weekend een opening heeft bij PuntWG lees ik ook wat artikelen door over zijn werk: Een stuk van Christel Vesters uit 2017 over Technik (2012-2013) een werk van Vincent Vulsma en Elisa van Joolen waarin zij gebruik en hergebruik van Navajo Patronen nagaan; En de beschrijving van zijn expositie in SMBA in 2011, A Sign of Autumn. In die expositie toont hij onder andere een werk dat bestaat uit een serie notenhouten krukken van Ray Eames (1960) die hij combineert met hardhouten handgesneden Afrikaanse krukken. Daarnaast maakt hij een werk gebaseerd op foto’s van Walker Evans. In 1935 fotografeerde hij verschillende Afrikaanse objecten die als kunstobjecten in de V.S. op tournee gingen. [1] Daaronder Kasai-fluweel, nu wel grafgiften waarschijnlijk. Vulsma nam enkele uitsneden die hij vergrootte en afdrukte.
Hoewel ik denk dat het belangrijk is om na te denken over toe-eigening, wereldwijde economische structuren en uitbuiting, wil ik de bijzonderheid van sommige objecten niet te niet doen. [3] Raffia is sterk en soepel. Ik weet niet waar ik het las, maar ze was soms zo fijn geklopt en geweven dat Europese handelaren en verzamelaars dachten dat het zijde was. De figuurtjes op de doek bij mijn bed vormen een onregelmatig patroon. Dat komt steeds minder voor. En Route 26.
[2] Je kunt de catalogus van de expositie van de foto’s die Walker Evans maakte van Afrikaanse objecten downloaden (2000) op een pagina van het Met.Museum.
[3] Tijdens de expositie in Hotel Maria Kapel in 2018 toonde Vulsma het werk, Voyage #6. Het verbeeldt de reis die Vrouw Johanna Cores tussen 1762-63 aflegde. Als ondergrond zijn handgeweven stukken stof gebruikt waar een laserstraal de coördinaten uit brandde. De gaten in het doek beschrijven een driehoeksroute. Vanuit startpunt Middelburg voeren wapens en buskruit mee naar West-Afrika, waar door geweld tot slaaf gemaakte mensen werden ingescheept naar Curacao om te worden geruild tegen luxegoederen die vervolgens weer naar Nederland werden gebracht. Vulsma vertelde dat de doeken antiek zijn, of dat waar is weet ik niet. Toch vond ik het moeilijk om over het werk te schrijven.
Vincent Vulsma, Voyage # 6 (1762-1763) detail, 2017
EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index